verius> die groote kenner der aloude waereld zou ons aanftonts te
recht brengen met te toonen Qa) dat Julius Caefar onder het Woud,
het Bosch, o f de Woeftenye van Hercynie niet begreep den te-
genwoordigen Hartz, maar geheel Brandenburg, het Markfche,
Pruisfen, Polen, Lithauen, Groot Rusland, en Möscovie. Dit
blykt ook uit P. Mela ( f ) die het Hercinifche Bosch als 60, da*
gen Reizens lang befchryft. ■ Cluverius redeneert vervolgens zeer
wel over dit ftuk, en voegt ’er by (V) dat wy ons derhalven geheel
niet verwonderen moeten, wanneer ’er zoo veele wilde dieren in
oude tyden van Julius Caefar, van Plinius, en van Solinus, in
dat Woud opgeteld ontmoeten, welke thans nimmer uitgenootnen
de Paarden in Duitschland, gevonden worden!
Alle de Ouden hebben hét Rendier aan het onbepaalde Scythie
toegefchreeven, dit verzekert ons Salmafius uit Theopbrastus (d'),
Plinius doet het zelfde, noemende Scythie het geheele noordely-
ke gedeelte van Europa, tot daar het warme Ooste begint, toe ( e).
jlb extremo aquilone ad initium Orientis aeftivi Scytbae funt. En
onder het Hercynifche Woud bevat hy gantsch Duitschland, Polen,
Lyfland enz. van de Weixel af tot de Maas toe ( f f Geen
wonder dan, dat wy nu nog de Rendieren vinden in Lapland, in
Siberien, en Moscovie gelyk als ten tyde der Ouden, en van Julius
Caefar ? eigentlyk immers zyn zy in het geheel niet van Lucht-
ftreek veranderd. De Ouden deeden daarenboven toen, juist zo
als wy nu nog gewoon zyn te doen, zy noemden dat geheel wyd-
uitgedrekte land, ’t gene hun voldrekt onbekend was, de Woes-
tenyen, o f het Woud van Hercynie, o f Scythie, met een enkel
woord; gelyk wy het geheel by ons nog onbekende Zuiden van
Afie, of gantsch America, de Oost- o f Westindiën noemen.
Clu-
(a) Germania Antiqua. L. B. Ao. i 6i<5. Lib. III. Cap. 47. p. 213.
CO Lib. III. Cap. 3. CO ih. P- 216. 00 Plinianae Exercit. in Solinum. p. 276 .
CO Lib. 6. Cap. XIV. p. 309. ( f) ib. Lib. 4. C. XXVIII. p. 222.
R E N D I E R . 207
Cluverius onderwylen, fchynt my toe eenigzints van het rechte
fpoor verbysterd; als hy beweert, dat Julius Caefar ’er niet het
Rendier maar den Bifon van Plinius, en Solinus door verdaan zou
hebben, (a ) Hoe kan, zegt h y , Caefar den naam van Ox geeven
aan een dier, 't welke de gedaante, en horenshadt van een har t l
dit begrype ik gebed en al niet! Hy zou het zeer ras begreepen
hebben , indien hy zig flegts te binnen gebragt hadde, dat de
Grieken, zoo wel als de Romeinen, de dieren, die hun onbekend
waren, wanneer ze flegts de grootheid hadden, den naam
van Ox gaven: zy noemden immers den Rhinoceros, een Aethio*
pifchen Ox, en de Elephanten, Luceenfer Oxen; gelyk wy by
Paufanias en Lucretius zien konnen. Wy noemen Zeekoejen,
Zeeleeuwen, Boschrotten, en dergelyke ons onbekende, o f vreemde
dieren, zonder ’er daarom eene juiste overeenkomst, buiten die
van grootte door te verdaan.
§. 5. Lang na Julius Caefar fchynt men eerst den naam van
Tarandus aan dit vreemde dier gegeeven te hebben: Plinius noemt
het zoo. (Jf) Mutat colores & fcytharum tarandus, nee aliud ex
fis, quae pilo ‘uefUuntur. —— Tarando magnitudo, quae bovi,
caput majus cervino, nee abfimile, cornua ramofa, ungulae bifidae,
villus magnitudine urforum. „ De Tarandus o f het Rendier der
,, Scythen verandert ook zyne kleur, en buiten dit geen een dier,
„ ’t welke een vagt heeft. —— Het Rendier heeft de grootte van
„ eenOx, den kop grooter,en gelykvormig aan dat van een hart;
„ horens met veele takken, gefpleetene klaauwen; hair zoo lang
,, als dat der Beeren Wanneer wy de aanmerkingen van Lin-
naeus o f van zynen Leerling Hof berg hier by vergelyken, zal zig
Plinius zeer ligt doen verdaan. Hoffberg zegt. ( f) Het Rendier
pas geruid hebbende is donker geel, tegens de hondsdagen wordt het
grys, tot dat bet byna geheel wit is, De Graaf Mellin maakt dezelf