Eeuwe gehad heeft,, beweerden met y ve ry dat diegroote Ontïsi
der in de daad het zaamen (tel der menfchen befchreeven, en al-
leenlyk hier en daar. uit Dieren opgehelderd en verklaard hadde.
Het gefchilpunt, zedert merkelyk veranderd, beftaat nu hier in>:
Niet of Galenus flegts eenige deelen, en inzonderheid het beenge*
ftel van menfchen gezien en befchreeven heeft; maar,. o f h y , zyne
©verheerlyke werken over de Ontleedkunde opltellende, en te.
Romen befchryvende, daartoe gebezigd heeft alleen Aapen, en
andere dieren, dan wel v.eritorvene ligchaamen van,menlchen tef-
fens ?■
Wy zouden van dit gefchil, als reets langj voor gefleeten gehou*
den, thans.'geene melding, maaken, was het niet dat EuHachius,
wiens uitneemende werken even lang, als die van Galenm duureru
zullen, de zyde van Galenus gekoozen, en met veel.kracht be-
weerd hadde , ’ t geene hy. ons- over de Ontleedkonst heeft nageiaa-
ten. Al het< welke naauwlyks met vrucht nagegaan, of met recht?
beflisd kan wordenwanneer wy de Ichriften van Galenus n et met
behoorlyke oplettenheid leezen, en met een'groot aantal van aller*
leije Aapen en Dieren onmiddelyk- vergeleeken hebben.
Zedert het jaar. 1754,. hebjj ik reets werk gémaakt om Galénus
door de Ontleding van Aap.en te verdaan, ten einde-nuttiger te
zyn aan myne toehoorers, als ik de Ontleedkunde te Franeker, te
Amflerdam, en daarna te Groningen openlyk. onderwees, Vervolgens,
reets: zedert lang voorneemens-geweest zyn de deeze Verhandeling
uit te geeven, heb ik niets verzuimd om haar zoo nuttig
als taogelyk het licht te.doen zien>,,en niet opgehouden alle gele-?
genheden, waar, te neemen, en myn kabinet te voorzien met vee-
krlerje geraamten wan dieren daartoe betrekkelyk. V y f Orangs-
Outangs heb ik ontleed, één Pithecos, twee Cynocephali, verfchei-
dene Staart-aapen.. Ook is het fpraaktuig van alle die byzondere
fcotfen door my nagefpoord, welke eenig licht geeven, of om
hunne vreemde gefteldheid. de. opmerking jVan weetgierige verdienen
nen konden: gelyk uit het beloop van het duk zelve gezien zal
konnen worden.
De onderfelyke Eujlachius was het , om tot ons bedek te rug
te keeren, die in zyn onderzoek der beenderen (a) op zig nam Galen
us- te verdedigen tegens de zomtyds te verregaande berispingen
van Ve/alius, aan wien wy nogthans- geene mindere verplichting
hebben dan aan zyne Nayveraars.
Enftacbius ftaat wel toe, dat Galenus meestal beesten, en inzonderheid
Aapen ontleed heeft, maar (b) evenwel ook zomwylen
menfchen; omdat hy anders zoo naauwkeurig niet zou hebben
'konnen zyn in het opgeeven van zulke byzonderheden, die, volgens
zyne fielling, alleen by menfchen plaats hebben.
Eujlacbius zou omtrent het laatde fchielyk tot andere gedagten.
gekoomen z yn , indien hy gelegenheid gehad hadde om, even als
my te beurt gevallen is , zoo veele, en zoo veelerleije foorten van
Aapen met de delregels van Galenus te'konnen vergelyken ?
Dan, laat ons eerst zien, wat Galenus ’er zelf van zegt? Zie
daar zyne eigene woorden uit de Inleiding tot zyne Ontleedkundige;
toebereidingen, daar hy (e) aan zyne leerlingen, te Romen de G e i
l eeskonst ondenvyzende, zegt: „n ie t genoeg te zyn boeken te
„ raadpleegen, Jed etiant humanorum osjium fpectatores fe efficere ,
„ maar dat zy ook gelegenheid moesten zoeken om beenderen van
„ menfchen te bezigtigen, 't welke nogtbans,- zoo hy wyders
„ meldt, te sllexandrie gtmakkelyktr gefcbieden kan, omdat, de
„ Geneesmeesters van die itad hunne leerlingen ook menfclaen-
, , beenderen la at en zien, zoodat gjl. alleen daarom, al was het
,, om geeneandeie rede, u te Alexandrie eenigen tyd behoorde op te
„ .houden. Indien u dit'niet gebeuren mag , zult gyl. op myne
wyze. de menichen- heenderen hefchouwen, want ik heb ze dik-
, , wy.ls
fa) Examen osfium Opufc. Abat, p. 154. et fcq. ( t ) ib. p. 145-146’: Aliquavdo"
tarnen homints p. 150. (O Anat. Adminiftr. Lib. kCap. i. Charter. Tom. IV. p, »7, - mi