Het vel zoo wel der voorfte als agterlte pooten van het Rendier,
’t welke beide de teenen aaneenhechte , was met duizen-
de kleine kliertjes als bezaaid, welke waarfchynelyk eene Olieachtige
doffe tot behoeding der klaauwen tegens de fneeuw af-
kleinzen.
§. 5. In het Rendier zyn geheel geene Fluitbeenderen aan de
Schenkels, gelyk die mede niet gevonden worden in de Herkaan-
wende Dieren van gantsch Europa, ook niet in de Kameelen, en
Harten van A lle , zoo dat ik my in den Jaare 1774. voorbaarig
verheugde ontdekt te hebben, dat bet Fluitbeen aan alle de herkauwende
Dieren ontbrak; want naderhand bevond ik dat N. Carter
daar reets aan gedagt hadde. Onderwylen heb ik dit voor
eene algemeen-doorgaande waarheid gehouden, tot dat ik den 12.
Getob, 1778. het geraamte ontfing van het kleine Afiatifch Reetje,
en fchielyk bevond, dat liet niet alleen van Fluitbeenderen,
maar met betrekking tot het diertje , van zeer groote voorzien
was!
Als ik het Guineeseh Reetje hoofdzaakelyk om de maagen en
het ingewand te zien, ontleedde, waren myne gedagten nog niet
gevallen op deeze byzonderheid: uit het overgehouden agter-
pootje kan ik evenwel zien, dat het geene Fluitbeenderen gehad
heeft.
W y zien echter zeer duidelyk uit alle deeze aangetoonde
veranderingen , dat de Rang , en geflachtfchikkingen enkel uit
tanden , o f dergelyke uiteilykheden genoomen altoos onzeker
zyn zullen, voor al , wanneer het aankoomt op het wel bepaa-
len van de geikchten , en derzelver waare en onderfcheidene
foorten.
Dit was dan het voomaamfte , ’t welke ik by het Rendier
aanmerkenswaardig gevonden hebbe en waar van geene der
andere
(a) De Quadrupedum Sceletis, Cap. H.
andere Schryvers eenig gëwag maaken , als op zulk eene onvoldoende,
en gebrekkelyke wy z e , dat ik de Liefhebbers der
Wezenlyke Natuurlyke Hiftorie een zonderlingen dienst oordeelde
te zullen doen , door hun deeze weinige waarneemin-
gen , tot het doen van grootere Ontdekkingen aan de hand te
geeven.
E I N D E .
Ff 3 U I T