IP 4 V E R H A N D E L I N G o v e r h e t
den Hollandfchen druk van de werken van den Graave de Buffbn
op de IV. Plaat eene nieuwe afbeelding gegeeven, welke waar-
fchynelyk naar die van Edwards getekend niets byzonders heeft,
dsn dat z y , ’ t gene anders onmogelyk fchynt, nog veel flegter is;
en weinig eer doet aan ons Nederland, ’t welke zekerlyk in tekenen
en graveren voor die van Engeland in geenen deele behoeft
te tVyken.
De Heer Allamand verzogt my om de tekening en aanmerkin-
gen, die ik van het Rendier te Groningen vertoond, gemaakt had-
de ; ik zond beide met toeftemming om van de tekening gebruik
te mogen maaken, Doch, vermits de plaat, door den Boekdrukker
befteld , reets afgemaakt was , vergenoegde men ’er zig uit
zuynigheid mede: terwyl men ’er teffens onder liet zetten P. C.
ad viv. del. welke letters zeer ligt voor die van myn naam zouden
konnen gehouden worden, vooral als men by den Heer Alla-
mand pag 52. Col. 2. leest, dat ik aan hemmyne aftekening medegedeeld
hadde. Ik verklaare intusfchen by deeze gelegenheid,
aan die zo onwaare, als flegte tekening, in het geheel geen deel
te hebben, en dat zy geene de minde overeenkomst heeft met de
myne, in welke het Rendier dood, en op zyde liggend verbeeld
is. De Heer Schneider heeft evenwel op myn verzoek dat P. C.
ad viv. del van de volgende plaaten meerendeels afgelaaten.
Men vertoonde te Groningen in February 1770. een vreemd
dier als hebbende bet ligbaamvan een Hart, en den kop vaneen
Kalf; aan welkers gedaante ik fchielyk een Rendier ontdekte. De
kop hadt in de daat eenige ruuwe gelykenis met dien van een Kalf,
vooral by het onkundig gemeen ; alhoewel ook Edwards aan zyn
Groenlandsch Damhart fa'), dat is Rendier, meerder de gelykenis
van een Kalf, dan van een Damhart toeëigent. Julius Caefar,
gelyk wy in het vervolg nader zien zullen, noemt de Rendieren
me-
R E . -'N D S ï E R. 195
mede Osfen, zoo waar is het, dat deeze uitwendige overeenkomst alle
fchynt getroffen te hebben.
§. 2. Het Rendier te Groningen den 13. Febr. geftorven zyn-
de wierdt door my des anderen daags, zoo fpoedig als doene-
lyk was, afgetekend , my vlyende het doode. Dier voor eene
maatige prys te, zullen konnen magtig worden ter ontleding, om
dus op myn gemak de oogen , en andere deelen te onderzoe*
' ken; doch dit mislukte: zoo dat ik nu begeeriger geworden .was
om zulk een dier te ontleden, en vooral om de Opening in de
Oogleden te zien , daar de Bisfchop Pontoppidan van meldt, of
fchoon ik ’er zeer aan twyffelde. Kort daar op verzogt ik de
Heereu F . en N. Ovens, van Frederikftad, om my een levendig
Rendier uit Lapland over Drontheim te willen toezenden:
zoo als gebeurde den 21. Juny 1 7 7 Het dier hadt pas zyne
horens gewisfeld, was met groote warmte, vry lang op zee ge- ■
weest, zoo dat het zeer verzwakt aan myn huis te Groningen
gebragt, reets des anderen daags ftierf. Waar door myne hoop
om ’er eene goede aftekening, en eenige waarneemingen van te
maaken, fpoedig verydeld wierdt.
Dus heb ik ook dit dier niet dan op de zyde liggend, konnen
afmaaien; en offchoon deeze tekening vry gelukkig is uitgevallen,
voldoet ze my niet, om dat ’er geen leven in is; wes*
halven zy van weinig meerder nut zyn kan dan de overige reets
uitgegeevene afbeeldingen.
De Caribon door den Heere Allamand ib. PI. 3. voorgefteld
is tamelyk w e l, maar te lang van hals , van k o p , en fchraal
van pooten. De afbeeldingen van Rendieren in de prenten van
Reidinger zyn wel fchilderachtig; maar geene waarheid hebbende,
konnen zy aan de Natuurkundige ook geenen den minften
dienst doen.
Thans bezit ik nog het geraamte van dit Dier, ’t welke, offchoon
fraai en zeldzaam, echter niet van die waarde is, om ’er
Ëb 2 eene