hem toen op door die opening, welke ik vervolgde, zoo ras ik
merkte, dat de lucht tusfchen het tongebeen, enfchildwyze kraakbeen
weg zeeg.
Daarnaa vervolgde ik die icheur met de fchaar, en fneed den
zak open van W. tot Z. N. T. waardoor ik onmiddelyk de dwar-
fche fpleet Y. ontdekte. Daar was nu geen twyffel meerder over,
of de flinker zak o. R. S. hadt dergelyk eene opening.
De tong nam ik vervolgens met het gantfche zagte gehemelte,
en den flokdarm, tot onder het fpraaktuig weg, zoo als ik het getekend
hebbe Tab, III. Fig. I. waar in de flokdarm van de keel af,
dat is van F. E. open gekliefd en open gelegd is tot G. H.
Het zagt gehemelte D. C L. E- F. is even als in de meeste viervoetige
dieren, met dat verfchil nogthans, dat de uvula aan den
agterkant zeer zwaar, als B. L . nederwaarts loopt, evenwel niet
beneden den rand van het zagte gehemelte, g'elyk tusfchen L. en
M. te zien is; veel minder daalt de huig of uvula als een lel
neder, gelyk by de menfchen. Dit gehemelte fchynt alleenlyk
meer, dan in andere dieren, willekeurig opgetrokken te konnen
worden.
De rug en ’t opperfte gedeelte van de tong is ’er boven uit verbeeld
zoo als A- D. B. C- aanwyst.
De Epiglottis, of klap, doet zig in den Orang gansch anders op
als in de andere Aapen, gelyk uit de vergelyking met de 3. afbeelding
zigtbaar is. Ook vertoont zig het ftrottenhoofd verfchillend,
en juist zoo als ik het aangeweezen hebbe.
Vervolgens fneed ik het ringwyze kraakbeen, gelyk in de 3.
Fig. Tab, IV. g, k, b, l, waar door ik vooreerst gewaar wierd
de twee arytaenoideifche kraakbeenen, b, c , d, b, en g, b, i.
f , e, d. is de epiglottis of klap. a, i , en a, b. zynde flrots-koor-
den. En daarenboven twee dwarfche fpleeten / , a , en a, b.
Door welke ik eene dunne kopere pyp konde brengen, door de
rechtfche naamelyk tot in den grooten zak, of y. Fig. 2. Tab III.
en
en door de andere tot in den kleinen zak, dien opblaazende tef-
fens als in 0. R . S. Fig. 2.
Als ik nu Galenus wederlas, Lib. 7. Cap. XIII. p. 465. Tom.
IV. Ed. Chart. was alles duidelyk: 1 foramen a, i . tl, b. in utra-
quelingulae, id est epiglottidis, parte unum effecit natura, et
, foramini ipfi, parte interna, ventriculum >»<*»» , fuppofuit Z. X.
„ 0. R. S. Tab. III. Fig. 2. non parvum. In quem quum aër
„ vias naftus amplas in animal ingreditur, rurfusque exit, nihil in
Ê ventrem depellitur.” p. 465. D — E. en vervolgens, fisfuram
potuis, quam foramen esfe. A — B. pag. 466. Ook blykt het zoo
wel in de 2. afb. Tab.III. y. als in de 3. afb. Tab. IV. a,i, a, b. dat
Zy waarlyk fpleeten, en geene gaten zyn. In het grieksch, gelyk door
Brasfavolus op den kant der overzetting, Clasf. 1. p.161. A — B.
is aangetekend, wordt het woord ventrem niet gevonden. En ik
géloove dat deeze invulling het eerder duisterer maakt, waarom
wy het liever geheel agtergelaaten, en dus overzetten willen.
•, De Natuur heeft ter wederzyde van den klap ([dat is van de
, Epiglottis) eene opening gemaakt, en aan de opening geplaatst
aan den binnenkant (dat is onder het vel) een zak die gansch
niet klein is: in welken de lucht, als nu eene groote ruimte
verkreegen hebbende, binnen in het dier ingaat, en weder uitg
a f __ Vervolgens, dat deeze opening 99 5° * eerder eene fpleet
„ dan een gat is.” enz.
Al wat Galenus hier omtrent zegt, geeft duidelyk te kennen,
dat hy twee foortgelyke zakken, hebbende eene fpleet ter weder-
zyde van den klap, ontdekt heeft«
Zulke twee lucht-zakken , waren van gelyken in den Orang,
welke de Heer Vosmaer my ten onderzoek gezonden, en van my
weder te rug ontfangen heeft. Zulke waren ook in den Orang,
dien ik aan het huis van den Heere van Hoey den 31. Aug. 1777.
ontleed, en aan zyn E d ., en zyn Ed. zoon getoond hebbe.
§, 5. Dog in den Orang, door den Heere Hope my vereerd,
G was