van deeze Drie fupernumeraire beentjes, zullen wy dezelve in or*
de, ennaa zyne fchryfwyze voordellen..
Daubenton deelt even als Galenus, en de hedendaagfche Ontle-
ders, de beenen van de Voorhand in twee reyen, het Navicula-
re , Lunatum ; Triquetrnm, en Rotundum, in onze VI. Afb.
Tab, IV. N. L. T. R. Doch hy noemt z e , het eerde, tweede,
derde, en vierde, Van gelyken telt hy onze vorige vier in de
tweede reye, en noemt het multangulutn majus het eerde, en zoo
vervolgens wordt het Unciforme wederom het vierde.
Dan, behalven deeze agt, telt hy de drie overtollige. Het eerfte
plaatst hy tusfchen het derde en vierde beentje van de eerde reye,
dat is tusfchen het triquetrum, en fubrotundum. Tab. IV. Fig.
VI. c. Het tweede tegens hét eerde beentje van de eerde reye,
en het eerde van de tweede reye, dat is tusfchen het os navicula-
re , en multangulum majus. a , o f het negende van Galenus. Het
derde tusfchen de twee reyen van de voorhands beenderen, onder
het tweede en derde van de eerde reye, en boven het tweede en
derde van de tweede reye (a~). Men moet zig de hand hangende
verbeelden, zoö is in de daat het beentje b onder het naviculare
N . en lunatum L. en boven het multangulum minus m en capita-
tum C. Zyn derde is derhalven het tiende beentje van Eu-
ftacbius.
§. 5. Deeze overtallige beentjes zyn van drieërleye aart. Het
eerfte van Daubenton, ’c welke ik alleen in den ZEgyptifchen Aap
gevonden hebbe, is een klein afgezondert beentje, ’t welke zeer
dikwerf in de meeste andere Aapen ontbreekt, gelyk men ook by
hem zien kan in de befchryving van den Baviaan (p 1 J 1. ib.) van
de Macaquer (jp. 203.") van den Patas fp. 221.) van den Malhroflk
( p. 238 ) den Bonnet Chinois (p. 243.) deMone (p. 269.) enden
Talapoin (p. 3Ó7.) in welke allen het eerfte overtallige beentje
ontbrak.
(a) ib. p, 106, 107.
Het
87
Het tweede of negende van Galenus is een Zaadbeentje, even
als dat in den trekker van de popliteus en van den langen peroneus,
cie wy te voren reets befchreeven hebben. Dit ontbreekt fomwy-
len, gelyk by de Mangabey (a).
Het derde van d'Jubenm is het tiende van Eu ftacbius, een waar
voorhand-beentje, behoorende tot de eerfte reye, en wel tot het
j\laviculare, 'daar het mede geleed is, zoo als ik het in het groot
uit den Pithecus Fig. 6. Tab, IV. ’er nevens getekend hebbe; de
beide oppervlaktens van dit en het Naviculare, z yn , daar zy el-
kanderen raaken, met dun kraakbeen bekleed; zoo dat zy op el-
kanderen eene duidelyke beweeging hebben; ook dringt de punt
k tusichen het multangulum minus, en Capitatum in , waar door
de beweeging veel ligter gemaakt wordt. Dit derde ligt fomwy-
len geheel in de lengte van het os Naviculare, en is een platachtig
beentje, zonder de punt b. gelyk in de Coaita of Boschduivel.
Het wordt meest by alle Aapen gevonden, evenwel niet in de Pig.
my van Tyfon, en ook niet in den Orang, gelyk wy nu toonen
zullen ('b').
§. 6. De hand aan den romp van de Haagfche Orang ontbree-
kende, hebben wy de rechter hand van den Orang, ons door den Hee-
re Hoope ge!chonken,on tleed,en de voorhand vry naby aan die van den
mensch gevonden, beftaande uit agt beentjes, die de twee reyen
uitmaaken, gelyk in de VII. Afbeeld, van de IV. Plaat; evenwel
z o o , dat het ronde been R. hooger opliep, en als van buiten tegens
den haak van het Unciforme V. aanlag. En in den trekker
van de langen afleider van den duim A. het negende beentje van
Galenus, of tweede van d"Aubenton. S.
Indien dan by den Pigmy van 2yjon volgens zyn uitdrukkelyk
zeg.
('a) Daubenton ib. p. 255. (/>) In de hand van den Mandril heb ib een vierde
övertaliig beentje gevonden. den 9. Feb. 1779. in een band, welke van buiten
van het Triquetrum af kwam, en zig in het Naviculare hechtede, ’t welke
mede vast was door een kleinen band aan den Radius.