44 V E R H A N D E L I N G over den
zonderling geluid geeven, De handen, aan welke altoos de dui-'
men ontbreeken zullen wy in het vervolg befchryven.
§. 3. De Heurleur, de Guariba van Markgraaf (a), de Aloua-
te van den Graave de Buffon , de Seniculus van Linnaeus S.
fp. 13. verdiende eene naukeurige ontleeding, om dat door Bris-
fon (b) reets hen zaamenftel van zyn tongbeen als zeer buitenge-
meen was opgegeeven. Ook hadt de Graaf de Buffon by de be-
fchryving van het groote Tongebeen in ’s Konings Kabinet N ° .
1444. p. 8t, Tom. XV. reets aangetekend zeer nodig te zyn, dat
men j om een denkbeeld te hebben van die beenige trommel het
fpraaktuig van deeze Alouate ontleedde. Die holle beenige trommel
hadt omtrent 8 duimen omtreks. De Heer Ficq dAzyr liet ’er
my een van nog grooter omtrek zien , en een kleiner, welke ik
zoo als ik boven gemeld hebbe, van hem ten gefchenk kreeg, en
die van de juiste grootte en gedaante is, als die van myne Alouate
Fig. 5. Tab. IV. A, B. C. D. De beroemde Hoogleeraar E. d. G.
Zimmermann ( r ) noemt hem als Linnaeus, Seniculus, en meldt dat
Pennant deezen houdt voor eene verandering van de Ouarine; ech»
ter wil hy het niet beflisfen, zig- beklaagende, dat ’er nog geene
goede' afbeelding van gegeeven was. Wy zullen Braks zien , dat
de Ouarines een byzonder foort uitmaaken. '
Myne Alouate kwam geheel en al overeen met de befchryving
van de Buffon. Het is nodig dat ik ’er de grootte by voege:
De kop was van het agterhoofd ten einde de fnuic . 4* Rh. Duim.
De breedte van de onderkant . . . 2.
De fnuit . . . . . . jf .
Van het agterhoofd tot het begin des ftaarts . 15.
Van de onderkaak tot het fchaambeen . 12.
De geheele Baart 22 D. het greipende deel . to.
Het
(u) Hifi. Nat. Brafil. Cap. V. p. 225. (b) Tom. XV. p. 5,
(O ib- P- 434*
O R A N G -0 U T A N G . 45
Rh. Duim.
Het armbeen .
De voorarm
De palmen van de hand
De vingers . .
6 I de geheeld
Sïiarm tot del
■ W >. 1
12 j vingers- f * 3
toppen, j
, jin ’t geheel 12.
De fchenkel . . .
De voetzool tot de teenen
De teenen
^ t e zaamen 5.
Dit dier hadt het middenftuk, o f bafis van het tongebeen lang
i| D. \ kleiner dan het been my door den Heere Vicq ddzyr gegeeven.
Doch de grootere, door my mede te Parys afgetekend,
was ruim 3 duim lang, en 3 breed, hebbende meer dan 12 dui-
men omtreks. Aan het kleine been zoo van Vïcq d'dzyr als van
het myne Fig. 5. Tab. IV. waren twee puntige uitfleekfels C. die
by het groote niet gevonden wierden. Niets was derhalven na-
tuuriyker dan te befluiten, dat het groote been aan een ander foort
niet alleen, maar aan veel grooter beest behoorde. De Ouarine
zal derhalven in meer opzigten, dan van het tongebeen, verfchillen
van de Alouate, en derhalven meer dan eene enkele verandering
’er vart zyn.
Op eenen brief, welken ik den Heere de Buffon hier over den 15
Nov. 1778. fchreef, die teffens de geheele Ontleding van dit
Ipiaaktuig bevatte, antwoordde de Graaf my den 11 Dec. ,, niet
,, te weeten dat er verlchil was in grootheid tusfchen de Aloua-
>, ten, maar dat ’er voorzeker twee foorten van Sapajous Heur-
,> .leurs waren, de eene doorhem onder den naam van Ouarine
„ befchreeven, die de grootte van een grooten Windhond hadt,
5, tot welken het groote tongbeen zou behooren”. Het worde derhalven
van belang den Ouarine, welken de Buffon zelf nog niet
gezien heeft, mede van naby te kennen: ook fchynt Linnaeus
deezen nog niet opgenoemd te hebben.
F 3 Wy