138 R E D E N V O E R I N r .
tas nominant, quod illis ê nare extrema cornu prominet, et\paulo
fuperias alterum, non /ane magnum, in capite nullum prorfus ha-
bent. Naamelyk, „ I k zelf heb ’er gezien, welke één horen voor
„ op den neus draagen , en een weinig hooger een tweeden,
,, die nogthans niet groot is; doch op het hoofd hebben zy geen
„ horen:” dat is geenen boven op den kop, gelyk men gewoon
was den Eenhoren aftemaalen.
De opgenoemde Uitleggers hebben zig liever willen houden
by Plinius, Lib. 8 C 29. Tom. I. Ed. Harduini, die den Rhi-
noceros met één horen dikwyls zegt gezien te hebben, o f met
Strabo,die uitdrukkelyk getuigt,dat de Rhinoceros door hem be-
fchouwd een krommen horen op den neus droeg. Geogr. Lib. 16.
p. 1120- met Dion Casfius, en met jElianus de nat. AnimLib. 17. C.
44. p, 964. die in. zyn vooraffpraak meldt, dat het belaggelyk
2yn zoude, eene befchryving te geeven van den Rhinoceros,
reets zoo dikwerf door de Grieken en Romeinen gezien, —
die op zynen neus één horen draagt enz.
* Sc/inus , die omtrent dit dier Plinius woordelyk uitfchreef,
merkt op, dat men voor de fpeelen van den Grooten Pompejus
nooit Rhinocerosfen in de Romeinlche Schouwburgen gezien
hadde, en dat zy flegts één horen hebben, pag. 56.
Men vestigde zig daarnaa van gelyken op de daadelyke ondervinding
der hedendaagfche Reizigers, en op de voorbeelden,
die men in Europa gezien hadde. Men beriep zig dus met fchyn
van rede op Bontius als onfeilbaar, om dat hy den Rhinoceros
mede één enkelen horen, overeenkomftig met hun vooroordeel,
toekende
De Rhinoceros aan Emanuel te Lisfabon Ao. 1513. gezonden,
hadt van gelyken flegts één enkelen horen op den neus, Die in
den jaare 1085. in Engeland gezien wierdt, hadt mede één enkelen
horen. Die in den jaare 1739. door Dr. Parfons vry wel af-
gebeeld wierdt, was flegts van één enkelen horen voorzien, zoo
als
R E D E N V O E R I N G . 139
als ook was de Rhinoceros, door den beroemden Edwards Glai-
nures Tab. 24. Ao. 1758. afgebeeld, welke in den jaare 1752.
vertoond wierdt. E n , Gyl. hebt, genoegzaam alle gezien den
Rhinoceros in den jaare 1741. door den Ed. Heere Sichterman
overgezonden, welke éen enkelen horen hadt! Deeze is door j 1.
Wandelaar by de Ontleedkundige Plaaten van den grooten Albi-
nus gevoegd, en door gansch Europa omgevoerd, in Parys door
den grooten Beesten - Schilder Oudry afgemaaid, mede door anderen.
Van gelyken heb ik dien vericheidene maaien getekend, en in
olie verwe gefchilderd, ook in klaai gebootzeerd in den jaare 1748«
welke twee laatlle (tukken lang geweest zyn in de verzaameling
van den Heere Tb. Gronovius, aan wiens vader ik dezelve als aan
myneh grooten Begunftiger ten gefchenk gegeeven hebbe (a).
Alle deeze waren uit Indie overgebragt, en gelykvormig omtrent
de plaatzing des horens: zy helderden derhalven de duistere
plaats van Martialis in geenen deele op; ook ontbrak het den Letterkundigen
aan een gevoegelyk voorbeeld, om dit gefchilpunt te
vereffenen.
Maar, zie daar Toehoorers! zie daar den Kop van een Rhino»
ceros , my door de goedheid van den -Hoog Wel Geb. Heere
J , Baron van Plettenberg van de Kaap de Goede Hoop uit Africa
gezonden! Zie daar een Rhinoceros (P) met twee horens!
Zie daar Paufanias volkoomen gerechtveerdigd, Martialis opge-
helderd , en de losfe gisfmgen der Letterkundigen geheel en al
verydeld! Gyl.
(a) De familie heeft deeze naa het overlyden van dien Heer openlyk verkogt
in den jaare 1779. en niet konnen goedvinden my dezelve te rug te geeven, zoo
dat ik myn eigen werk , eerst gefcbooken , tegen* geld verplicht wierdt in te
koopen: offchoon ik yoorgefteld hadde, dat de naagelaatene kinderen, die ftuk*
ken myner jeugd tot een aandenken bewaaren zouden.
(10 Zie de eerde Plaat van den Rhinoceros.
S 3