z yn , dan in alle andere Aapen. De duimen immers zegt Galenus-
(o) hebben iets belaggelyks in de Aapen wegens hunne kleinheid-
1 en zesden de L yn x , ons ais nog onbekend. Ten zevenden en
agtften de Satyrus en Sphinx, beide met ftaarten en kieuwzakken.
Ten negenden de Callitriche of. /Egyptifche Staartaap met een
baard.
Wy zullen vervolgens zien, dat zy geheel niet gekend hebben
den Aap zonder Haart van 7y/on; maar w el, dat Galenus waar-
fchynelyk kennis gehad heeft aan den Orang- Outang van Borneo,.
o f wel, dat hy tot onderzoek van het fpraaktuig een Afrikaanfchen
Aap ontleed heeft, welken wy als nog niet kennen.
Eindelyk, dat de Ouden géene wetenfchap gehad hebben van
den Gibbon, een foort van Orang, die in de Molukfche Eilanden
gevonden, door de onzeJVou-wou genaamd wordt, en in zeer
veele opzigten, met de kieuwzakken naamelyk, en nagels op de
groote teenen, onderfeheiden is van den Orang. Ook niet den
Mandril, die om zyne fraaije en verichillende kleuren van het aan»
zigt en buik, hun aandagt voorzeker getroffen zou hebben. l)ee-
ze alle behooren tot de oude wereld.
Onmogelyk was het, dat de Grieken Kondën kennen het groot
getal, welke Amerika zedert bynaa 300 jaaren ons opgeleverd'-
heeft, die alle ftaarten hebben; want zo veel ik weete, is ’er nimmer
een Aap zonder ftaart uit het nieuwe werelddeel aangebragt,
Amerika heeft ons. ook verfchaft grypftaarten, fommige alleenlyk,
met vier vingeren aan de voorhand. Aapen met zonderlinge:
fpraakdeelen, doch alle zonder zakken aan de kieuwen.
Daar zoo veele eigenfehappen de geflachten en foorten van Aa.
pen als vanéén fcheiden, moest het niet ongemakkelyk vallen eene:
bekwaame rangfchikking te vinden, die teffens een vasten grond»
flag gaf, om altoos op te kunnen bouwen. Onderwylen is het zoo
ge.-
ufo.Patti.Lib.1. c, 22. ib. p. 31a* cv.
gelegen met de Naamrol - fchryvers, dat zy uit eenige weinige uit.
wendige tekenen de geflachten opmaakende, geduurig misfen, en
offchoon de een den ander meerendeels uitfchryft, evenwel met
elkanderen nimmer overeenkoomen.
Vermits wy dan alleenlyk eenige Aapen en Aapfoorten tot hunne
waare rangen voorneemens zyn te brengen uit Onleedkundige
gronden, zullen wy ons weinig ftooren aan de zulke, welke goedvinden
van ons te verfchillen: maar de les van Plato volgen, door
Galenus (jP) ons te recht ingefcherpt: Tu autem ft mihi et Platoni
aufcultas, noniinibus femper neglectis ad rerum fcentiam primum, et
praecipue incumbes. „ Van liever de benaamingen daar laatende,
„ ons allereerst en voornaamlyk toe te leggen op de 'kennisfe der
„ dingen zelve.”
§. 5. Dan, eer wy daartoe overgaan, zal het ten uiterftennoo*3-
zaakelyk zyn, met ontegenzeggelyke proeven te bewyzen : dat
Galenus nimmer doode menfchen - ligchaarnen ontleed heeft; maar altoos
Aapen, en wel liefst zonder ftaarten,-als hy die verkrygen
konde; vervolgens alle andere in zyn tyd bekende foorten: en by
gebrek van deeze, Beeren, Honden, Katten enz.
Zonder dit gefchil eerst te vereffenen en uit dön weg te ruimen,
is het niet mogelyk de redenen open te leggen, waarom ik my zoo
buitengemeen veel moeite gegeeven hebbe om Aapen en andere
viervoetige Dieren te ontleden. Uit myne waarneemingen over
de Aapen zal teffens gezien worden, met hoe groot eene naauw-
keui'igheid Galenus alles naagefpoord heeft, onder voorwaarde dat
zyne befchryvingen niet op menichen, maar alleenlyk op Aapen,
en derzelver verfchillende foorten, toegepast worden. Jammer is
bet, dat hy niet by ieder deel de naamen der Dieren aangetekend
heeft, die hy daartoe opzettelyk ontleedde,
§• 6- De voorftanders, welke Galenus voornaamelyk in de XVI
Ecu*
(aj Anat. Adm. Lib. 6, ib. p. 144. d. Cap-13. B a