De horens verfchilien zeer van kleur, offchoon ze meest alle
ligt bruin zyn ; fomwylen zyn zy wit, ook bont; de witte worden
voor de kostbaarfte gehouden (cf), Zy beftaan uit hairachtige ve-
zelen, die los aaneengehegd zyn in het voetftuk, maar fterk aaneen*
verbonden boven het zelve van A , C. tot D , en van G. tot H.
Tab. I. Zy zyn hier in volmaakt -gelykvormig aan de zelfftandig-
heid der Osfe horens; evenwel niet hol. Van het onderfte gedeelte
is de buitenfchors eenigzints ruuw, en vezelachtig gelyk
aan A , B , C. en E , G , F. gezien kan worden. Doch naar
het midden is de zelfftandigheid poreus, vettig, en doorfchy-
tiend.
Deeze horens hadden weleer eene groote prys, om dat de In-
diaanen waanden; en wy dwaas genoeg waren het te gelooven,
dat men uit Bekers van deeze horens gemaakt niet vergeeven kon-
de worden; zoo groot eene kracht wierdt ’er aan toegefchreeven!
Deeze bekers zyn derhalven ook door Europa verfpreid geworden:
Tb. Bartbolinus (V) befchryft zulk eenen uit het Kabinet van
den Hertog van Mantua, die een omtrek van 12* duimen hadde,
en eene hoogte van 3 vingers lengtens, omtrent van 10 duim.
Ook bezat volgens zyne getuigenis 01. Wormius (c~) een Rhino*
ceros-hoorene Beker, van barnfteen kleur met fwarte flappen
in den grond, welke in Indië zeer fraai uitgehold was.
Zelf bezit ik ’er een die gevlamd is : men kan dezelve even
als andere horen draaijen , dan de zelfstandigheid is vettiger
en digt by de ftoel een weinig voozer. Zy zyn geheel vo l, en
hebben alleenlyk eene holachtigheid van onderen , die aan den
ftoel, daar zy op groejen, gelykvoymig is.
De Europeaanen zyn thans beter onderrigt omtrent de gift
aanwyzende kracht van dezen horen , en het is niet zonder
redg
(o) ib. p. 189. (4) ib. 171. (c) Olaus Wormius befchryft deezen Beker ia zyn
Mufeum p. 381. maar meldt niets van de Stippen.
V E R H A N D E L I N G. 157
'rede dat Sparrmctnn de kracht van deeze horens zegt in lautere
inbeelding te beftaan!
Wyle de Bewindhebber der West-Ind. Compagnie , en beroemde
Hoogleetaar Ro'ëll te Amfterdam, bezat een Rhinoceros
horen, in welkers, midden de draajer , die hem tot een beker
vormen wilde, het begin van twee paerels ontdekte. Hy Haakte
zyn werk, en de Heer Ro'ëll bewaarde deezen horen om zy ne
zeldzaamheid. Ik heb dien meer dan eens gezien; hy is
nog by deszelfs Zoon den W. Ed. Heere Ro'ëll, thans geheim-
fchryver van de West-Ind. Compagnie te Amfterdam , die den
28. Febr, 1778. de goedheid gehad heeft my de nette aftekening
van dit zonderling ftuk mede te deelen.
Hoe ’er die paerels ingekoomen zyn , is een onoplosfelyk raad-
zel. Zeker is het, dat de horen ’er om henen gegroeid is,even
als wy dikwerf yzere , en loode kogels zonder uiterlyk teken,
in het midden der Elephants tanden rondom begroeid vinden:
Waar van ik verfcheidene voorbeelden in myne verzaameling
bewaare. Men vindt op de zelfde wyzen dikmaal Harte horens,
en yzër gereedfchap diep in boomftammen en rondom mee
hout begroeid,
§. 5. Zeer veele hebben op de horens g e let,om’er het geflacht,
ook om ’er de jaaren uit afteleiden : meenende dat de Manne.
tjes twee, en de Wyf jes Rhinocerosfen flegts eenen horen zouden
hebben. Doch de dubbeld gehorende van Africa bewyzen
het tegendeel; alsmede de onwederfpreekelyke getuigenisfen van
de Heeren Gordon, en Sparrmann, die aan de beide gedachten
en aan allerleije ouderdom twee horen toekennen.
Als men hier byvoegt dat Pallas reets opgemerkt heeft van
in zeer kleine Rhinocerosfen de twee horens gezien te hebben,
als mede het voorbeeld, ft welke ik in myne Verzaameling heb-
be , blykt het: dat men aan allerleije ouderdom deeze verfchei-
denheid moet tpefchryven; en teffens erkennen, dat het geene
V 3 ' fpee