VERHANDELING 196 o v e r h e t
eene nette aftekening van te maaken , ook zyn de plaaten te
klein om alle de byzondere deden duidelyk te konnen verbeelden;
en onduidelyk vertoond, konnen ze geheel geen nut doen.
Dan, vermits de koppen zelfs van doode dieren hunne gedaante
grootendeels behouden, heb ik de twee, die ik zelf zeer naukeu-
rig afgetekend hebbe, hier by gevoegd, Fig. I en II. ten einde
het verfchil van gedaante, en horens te gelyk aan te konnentoo»
nen. De oogen fcheenen my om het verdicht verhaal van Pontop-
pidan , eene zeer nette afbeelding te vereifchen, ook de pooten
om hunne byzonderheid: maar vooral het Ipraaktuig met de luchtzak,
die eene vry grootte overeenkomst heeft met het. reets aangetoonde
fpraaktuig in fommige aapen.
Het voornaamHe myner waarneemingen heb ik aan den Heere
Allamand medegedeeld, die dezelve gevoegd heeft by de nieuwe
uitgaave van de Nat. Hist. van den Graave deBuffon pag. 53, door
wien zy mede overgenoomen zyn in het III. Deel van het Supplement
h l'Hist. Nat. in den jaare 1776. gedrukt p. 133. en v, De
Graaf hadt ook zedert de uitgaave van zyn XII. Deel der Nat.
Hist. van het jaar t/64. gelegenheid gehad, het wyfje van een.
Rendier Chantilly te zien, welke aan den Prinfe van Condé door
den Koning van Zweden gezonden was. De beroemde Konllenaar
de Seve, heeft dit dier zeer fraai, en met zeer veel natuurlyke
levendigheid afgetekend. E n , offchoon het hairige-van den neus
in de plaat niet aangetoond is, kan zy voor de beste van alle de
afbeeldingen worden gehouden, die wy ’er als nog van hebben;
gelyk op de XVIII. Plaat en p. 132. van het III. Deel des Supple-
ments gezien kan worden.
■ De Graaf Mellin heeft in de verhandelingen van de Berlyn-
fcbe Maatfcbappye van Natuurvorjchers in het I. Deel des jaars
1781. eene met kleuren afgezette tekening gegeeven van den Bok,
of het mannetje van een Rendier: welke fchoon niet fraai getekend,
nog geëtscht, echter zeer veele merktekens van waarheid
draagt,
R E N D I E R . 197
draagt, en daarom te meer dof verdient, om dat de Graaf ze
zelf getekend , en in het koper gebragt heeft. In de befchry-
ving, meestal uit de Buffbn genoomen, ontmoet men daarenboven
verfcheidene zonderlinge aanmerkingen, die aanpryzing waardig
zyn.
§. 3, Het Rendier in het begin van Sprokkelmaand door my
te Groningen gezien , was het eigen en zelfde , ’t welke door
den Heere Allamand p. 51. en 52. befchreeven is, een mannetje
zeer ruig van hair, vooral ter zyd e , op de fchouderbladen,
onder den hals , en op de billen. Het hair was over het ly f
zagt, gelyk by alle harten , maar aan de pooten was het lang,
glad en zwaar, of dik hair; zyn muil, dat is neus, en kin waren
zwart ; de neus , anders by de meeste herkauwde dieren
glad , was geheel ruig , zoo dat nergens glad vel te zien was.
Hy was kort, en dik van hals, en hadt geene lange pooten.
De lengte van den neus tot den Haart was 4 voet 8 duim.
— hals tot den Haart - — 3 — 1
—— —— het hoofd . . 1 —— 1#
— -------- de horens . . —— 1 —
— — « hals en hooid . —— 1 — 7
De hoogte van voren was . . . . 2 — 6
— — — —— agteren . . . . . . .3 — 2
De omtrek van het lighaam . . . 4 — 2
§ 4. Het Rendier over Drontheim uit Noorwegen gezonden
was vangelyken een mannetje, zeer verzwakt,gelyk reets gemeld
is , egter at het nog met veel greetigheid gras, brood, en dergelyke,
waar toe het veel dronk. De verandering van LuchtHreek; en
warmte fchynen evenwel niet alleen de oorzaak geweest te zyn
van zynen dood ;■ want ik vond daarenboven eene aanmerkeiyke
verzweering tusfchen de tweede maag en het middenrif.
Zyn dood was langzaam, en met hevige fluiptrekkingen ver-
zeld, dan van het geheele' lighaam, dan van de fpieren van het
Bb 3 aan