ontleding der fpieren zoo beroemd gemaakt heeft, ook die van den
Pigmy befchreeven hadde, doch in plaats van ’er licht door te
verkrygen, vond ik zyne rondborltige bekentenis (ji), van juist
op deeze Spier geene acht gegeeven te hebben. The popliteus lm ust
confefs efcaped my noiice. Ook zogt ik ’er te vergeefsch naa in de
Ontleding van den Gibbon door Daubenton ons medegedeeld.
§. 3. In de hoofden der kuitfpieren waren geene Zaadbeende-
ren, gelyk wy reets te voren gemeld hebben. De pooten door
den Heere Vosmaer afgefneeden zynde, konde ik my niet voldoen
omtrent de Zaadbeenderen, zoo van de teenen, als van den
trekker van den langen Feroneus, en Tibialis; die ik echter niet
vond in den voet van myne Orang; ook geene andere foortgelyke
beentjes, offchoon dezelve anders in Bavïaanen, en verfcheidene
Aapen, vooral ook in den Pithecus o f iEgyptifchen Aap,gevonden
zyn , Tab. IV. Fig. VIII. a.
§. 4. De voet heeft zeven kootjes, gelyk de onze, die den tar-
Jus o f voorvoet uitmaaken; gelyk ik in den trekker van den Per o-
naeuslongus geen zaadbeen gevonden hadde, trof ik ’er ook geen
aan in den band, die het hielbeen vereenigt met de beenderen van
den Metatarfus, o f naavoet, zoo als in den ALgyptifchen Aap.
Plaat IV. Afb. VIII, b ., in de Baviaanen, Honden, en zonder
twyffel, ook in meer andere dieren.
Het heeft my gefpeeten dezelve niet te hebben kennen afbeelden
in de VI. Afbeeld. Tab. III. omdat zy te kraakbeenig, en de
banden te teder waren: de voornaamfte rede, die my deezen voet
deedt tekenen, was om de evenredigheid, haarer deelen, en het
getal der kootjes in de teenen aantewyzen.
§. 5. Op de binnenknokkels van de beenderen des voorvoets,
die zig met de teenen vereenigen, waren geene zaadbeentjes, offchoon
die anders in de meeste viervoetige dieren dubbeld zyn op
die plaats. _
Dee-
00 ib. p. 90. lin. 33.
§3-
Deeze beentjes doen voorzeker geen anderen dienst, noch werking,
dan die van een "katrol-, even als de kniefchyf; en, zoo
myne onderftelling gegrond is , dat de Orang alleen gemaakt is
om zig op takken van boomen optehouden , even als de vogelen
, hadt. hy die niet nodig, alzoo zyne Jïexores meest werken
-moesten.
Een ander bewys, dat de Zaadbeentjes geen nut doen tot het
gaan , ziet men in Vledermuizen; want in het geraamte van eene
groote Afiatifche VJedermuis-, die ik van den Heere van der Steeg
hebbe , zyn aan alle de knobbels van de voorhand twee zaad-
beentjes; terwyl niets klaarblykelyker is, dan dat zy die deelen
der Vlerken geheel niet gebruiken om ’er zig op te deunen.
§. 6. De teenen hebben op zig zelven niets byzonders, dan
dat de groote, A , H. flegts een kootje heeft. G. H. Fig. VI.
Tab. III. zonder nagel gelyk wy reets te voren getoond hebben.
De vier overige zyn volkoomelyk aan de vingers van de hand
gelykvormig, 'en genoegzaam even lang, zoo als uit de vergely-
king met de V. Afb. zeer duidelyk gezien kan worden.
De nagels zyn als by de meeste Aapen, niet puntig, en vry
lang, thans, als om de kootjes zydelings omgekruld, om dat al
het v e t, en de trekkers weggenoomen zyn.
Even als de trekkers in de handen , door dvvarfche banden
digt gehouden worden regens de kootjes der vingeren, en door
de inhegting dier banden, ruuwe en verhevene randen. L . M. en
N, Fig. V, van de III. Plaat, geboren worden, zoo vindt men
fcoortgelyke aan de kootjes der teenen van den v o e t , N. O. P
en Q. Fig. 17.
L 2 TIEN