Dan gefield Galenus hadt wezentlyk uit geraamtes van menfchen,
toevallig ontmoet, deeze getalsbepaaling genoomen, zoo zoude hy
evenwel konnen gemist hebben, omdat ik meer dan eenmaal zes
wervelen in de lendenen van menfchen hebbe gevonden, gelyk ik.
die reets voorheen aangetekend, en ('a) afgebeeld hebbe.
In één lighaam ontdekte ik dertien ribben, en vier lenden - wer*
velen. In een ander vier, omdat de vyfde met het heilige been ver*
eenigd was. My heugt dat my dit veel werks kostte, om dat ik ,
bezig zynde aan de zenuwen van de lendenen , hier door misleid
wierdt, en veel tyds verloor, eer ik zoo diep gevorderd was, van
deeze vereeniging gevonden te hebben. Ik heb meer zulke heilige
beenderen in myne verzaameling. %
Dergelyke verwisfelingen hebben ook andere aangetekend, ge*
lyk als Fallopius (Ji) die dertien ribben en flegts vier wervelen in
de lendenen waarnam; en zoo als Eufiacbius (c) zelf meldt van
fomtyds elf wervelen in de borst, maar daar tegens zes wervelen
in de lendenen van menfchen gevonden te hebben.
§. 16. Wanneer wy hier by voegen, dat Galenus de Lever (d)
yerfcheidene kwabben toegefchreeven heeft, evenals zy in de meeste
Aapen gevonden wordt. Dat hy ten anderen het wormwyze aan-
hangzel van den dikken darm niet kende, om dat het in den Pithe-
cus, en Staartaapen nimmer plaats heeft. En eindelyk, aangezien
hy de fpieren der ballen uit de Aapen, en de beenderen van de
hand, gelyk ook het heilige been uit die zelfde dieren befchreeven
heeft, behalven honderde andere voorbeelden, die wy niet nodig
geoordeeld hebben om op te tellen, is het meer dan bewee'zen;
Dat Galenus nimmer menfcben ontleed, althans niet tot het opflellen
zyner werken gebruikt zal hebben.
fa) Verhandelingen gevoegd by de Tweede druk vanMauriceau Ao. 1759. p. 72.
Tab. L Fig. VI. F. G. (F) Opera Omnia p. 372. lin. 24. CO ib. p. 194. 0 0 De
Ufu Part. Lib. 7. Cap. 10. B —C.p.46 7. Ook Lib. 4. Cap. 8. p. 37Ö. C — D,
E E R S T E H O O F D - D E E L
" Over de naamen, uiterlyke gedaante, en zigtbaare bijzonderheden
van den O rang Outang.
§. 1. Het Beest, ’twelke wy voorgenoomen hebben te befchry-
ven, is de Orang of Ourang - Outang van Bontius, dat is de Homo-
Silvestris, Mensch uit het Bosch, zoo als het volgens zyn getuigen
in het Maleisch door de Inlanders van het Eiland Borneo ge noemd
wordt. Z y koomen meest, misfchien alle, van Borneo, of-
fchoon ’er volgens de opgaave van den Heelmeester Relian Ca'),
ook in de ontoegangelyke Bergen van Java zouden gevonden
worden.
Het is onnodig dat wy herhaalen, al wat over dit foort van Aapen
reets overvloedig gezegd, en gefchreeven is door den Graave de
Buffon (b), te minder, dewyl die onvermoeide en groote Natuurkenner,
den waaren Orang, dien van Borneo nimmer gezien heb-
bende, verleid is door Tulpius en Tyjb, de groote Africaanfche
Aapen zonder Haart, in het Ryk van Angola, en in Guinea voorkomende,
gebragt en gefield heeft onder de waare Orangs, van
welke z y , gelyk flraks blyken Zal, zeer aanmerkelyk verfchillen.
Al wat derhalven over de Africaanfche gezegd wordt, o f al wat
opgegeeven is door de Reizigers van Pangos, Jockos enz. is op den
onzen niet toepasfelyk, ook konnen wy niet aanneemen ’t gene
door de algemeene Naamrol - Schry vers deswegens is opgegeeven,
van Linnaeus by voorbeeld, en van zyn leerling Hoppius (c) als
enkel op zeer oppervlakkige gisfingen, gebrekkige onderrigtingen,
en valfche befchryvingen gebouwd. Gelyke gedagten voeden wy
om-
00 Allamand additions au XV Tomé de M. Ie Comte de Buffon p. 73. in fine.
(6) Hist. Nat. Gen. & Part, avec Ia defcription du Cabinet du Roi. Tom, XIV.
p. 48. &c. (O System. Nat, Edit. XII. En Ameonit. Acad. vol. VI, A°. 17,54.
de Antropomorphis.
D