iy n , vy f zigtbaar vinden. Het multangulum Hiajus, minus, capita-'
tum, unciforme, en het negende beentje van Galenus, dat is M.
m, C. V. en S.
W y fpreeken niet van het tiende beentje van Eujlachius, o f het
derde beentje van d'Aubenton , Fig. 6. Tab IV. b. dewyl het
meest zoo vast vereenigd is met het Naviculare. N. dat het ’er
door Ontleedkundige zelfs niet ligt van afgezonderd kan worden.
Z y is derhalven niet de hand van een Orang, noch van eenig
Aapfoort.
§. 8. De tweede Onder peiling, is door my voorgedraagen, naa-
melyk dat zy is de Rechter voor- of agterpoot van een Beer, welke
wy nu onderzoeken zullen.
Indien zy dan [afgefneeden was op] de eerst gefielde wyze, moest
men zien drie beenderen, want de Beeren hebben, even als de
Honden , in de eerfte reye van de voorhand , het naviculare en
lunatum in een gefmolten: het derde o f triquetrum zeer plat, en
altoos daar op het ronde been zeer groot.
In deeze hand was flegts één been te zien, en van binnen in de
palm geen bewys van het ronde been. Het is derhalven ook daar
niet afgefneeden, al was het de poot van een Beer. Nog veel minder
tusfchen de eerfte en tweede reye; want dan moesten ’er zig
vier opdoen , alzoo dat getal in alle Beeren , gelyk ook in de
Honden , Aapen , en Menfchen altoos en ftandvastig gevonden
wordt. De Heer d’Aubenton heeft zoo wel als ik gezien (a ), dat
by de Beeren zeven kootjes de voorhand maaken, drie in de eerfte,
en vier in de tweede reye.
§. 9. Vermits ’er dan geen één eenig bekend dier is , geen
Mensch, geen Aap, geen Beer, noch ander wild Beest gevonden
word, o f het heeft in de voorhand zonder de overtallige te rekenen,
(*)
(*) Tom. VIII. p. 277
nen, ten minften zeven beentjes; en ’er hier flegts één gevonden
wordt; zoo is het klaarblykelyk, dat men ’er dezelve uit gebaald
heeft; met behoud alleen van de v y f beenen van de naahand, die
wy reeds getoond hebben, niet te konnen zyn genoomen, dan
uit een Beer, althans niet van eenig Aapfoort.
Wy meenen teffens, dat het ook wel konde zyn de agterpoot,
omdat de Beer niet alieenlyk aan de agterpoot mede v y f vingeren
heeft, maar de beenderen van de naahand, en naavoet genoegzaam
van de zelfde grootte. Gelyk ook de Heer d'Aubenton (a)
woordelyk bevestigt. Les os du metacarpe, & des doigts des pieds
de devant Jont a peu prés ausji Jongs £5? ausfi gros que ceux du metator
fe & des doigts des pieds de der nier e.
Een ander bewys, dat deeze beenderen ’er uitgenoomen, en
door één ander been kwanswyze ingevuld zyn , loopt in het oog,
als wy opletten; hoe de hand juist daar hol, plat en fchraal is, daar
het ronde been , ’t welke in alle Aapen, en in de Beeren zeer
groot is, moest gezien worden, te maaken eene uitpuiling niet
minder groot dan de knokkels binnen de hand.
§. 10. De Heer Allamand befluit Qï) altoos in de onderftel-
ling, dat dit ftuk waarlyk de hand, van een Orang zyn zoude:
Dat die Orang meer dan zes voeten hoog zou geweest zyn. II
n’est donc pas douteux, que la taille de eet dnimal riait furpasfé cel-
le dun homme dejïx pieds; ’t gene my, zelfs in de onderftelling,
dat het eene wezenlyke Orangs hand ware, zoo niet voorkomt.
In menfchen is de hand van de geheele hoogte, en dan was
dit gedrogt groot geweest 10 voeten: ’t gene ongerymd is. Maar
in de Orangs is de hand tot de geheele hoogte ( c) , als 2 : 9. of
als i : 4i- In den Orang, door den Heere Allamand afgebeeld, is
de
(a) Ibid p. 277 — 278. (b) ib. p. 72. Col. 1. en Col. 2.
(e) Zie het VI. Hoofd. §. 1. n. 3®.
n 3