V E R H A N D E L IN G o v e r d e n
t i e n d e h o o f d - d e e l
Over de band in den Orang, en andere Japen.
§. i. Niets heeft my zoo veel werks gegeeven, om de kennis-,
welke de oude, en hedendaagfche Ontleedkundige, van het been-
geftel in ons, en in de Dieren gehad hebben, en nog geduurig
voordraagen, tot een zekeren ftand te brengen, als het getal der
beenderen van de voorhand o f Corpus. De een telt ’er agt op,
'gelyk Tyfon, een ander negen gelyk Galenos. Euflachius en veele
die hem gevolgd z yn , tellen ’er tien, terwyl ’ er d'Aubenton elf»
en niet zonder rede opgeeft. Het is zeer waarfehynelyk,dat men
reets lang voor Galenos, althans ten tyde van Celfus niet minder
verfchillend gedagt heeft over dit getal; hy zou anders zoo uk-
drukkelyk niet gezegd hebben, (a) In manti primampalmaepar•
tem ex multis minutisque osfibus conjlare , quorum numerus incer-
tus est; „ dat de voorhand uit verfcheidene zeer kleine beentjes
„ beflaat, welkers getal geheel onzeker is.
g. 2- Galenos telt eerst (J>) de agtbeenderen van den carpus op,
vier in de eerfte reije, zoo als wy die nu noemen, Fig. 7. Tab.
IV. N. het Naviculare, L. Lunatum. T . Triquetrum, en ten vier-
de het ronde beentje fubrotundum. R. In de tweede reije, M. het
multangulum majus. m. het muit. minus C. het Capitatum, en het
Vnciforme U. Tot dus verre heeft Riolanus hem zeer wel verftaan
(c). . »
Dan, vervolgens befehryft Galenos (jF) een ander beentje, vei»
eenigd met het eerfte beentje N. of Naviculare, en met het,eerfte
beentje, ’c welke den duim ontfangt, het multangulum majus M.
naamelyk S. Fig. VI. en a , Fig. VI. ’ er byvoegende , Nonum aliquis
O ) De medicina. Lib. 8. C. I. p. 505. CO Lib. II. de ufu part. Cap. X lk
p. 328. (O ik p. J09. (O ib. p. 329. C — D.
O R A N G - 0 U T A N G.
quis poterit loc carpi os numerare; fed non est numeralum ah Ana-
tomicis. Men zou dit voor het negende beentje van de voor-
„ hand konnen rekenen, offchoon het ’er door de Ontleedkundige
„ niet voor gehouden is. Hy voegt ’er zeer uitdrukkelyk by, dat
het bevat wordt in den trekker, die den grooten vinger, dat is
den duim beweegt,en teffens de voorhand: naamelyk in den trekker
van den abduttor pol/icis longus. H , O , I , K- Fig. VI. en
A. S. Fig. VIL Dit negende been, wordt in alle Honden, in al-
lerleye Aapen, zelfs ook in den Orang gevonden.
g. 3. Euflachius heeft op eene ruuwe wyze de voorhand uit een
Aap afgebeeld in zyne 47. Tafel, Fig. 34» 3S- en 36. Landfius
heeft ’er de uitlegging niet van durven geeven; doch Martinius in
Euflacbium heeft ’er zeer wel (a) over gehandeld, gelyk ook Al-
linus, die ’er het klaarfte over is, Tien beentjes zegt hy vormen
in de Staart-aapen de voorhand; het Naviculare, Lunatum, Triquetrum,
met zyn Rondbeentje, en deeze maaken de eerfte reye:
in de tweede reye worden ’er vyf gevonden, het multangulum
majus, het minus, en daar nevens een beentje (//), Fig. VI. Tab.
IV. ten vierde het Capitatum , en ten vyfde het Unciforme. Der-
halven üegts negen; doch hy houdt het Negende van Galenus voor
een Zaadbeentje; en met dat waren ’er derhalven tien*
Euflachius heeft derhalven dit tweede overtollige been zeer wel
gekend, en de Heer d'Aubenton fchynt zig te bedriegen met zoo
Heilig te verzekeren, dat men tot den tyd van zyne befchryving toe
niet meer dan Een overtallig, of Jupermmerarium, gekend zou
•hebben.
, §_ £)e Heer dfAubenton heeft ’er nogthans een Elfde by gevonden;
vermits hy zeer oplettend geweest is in de befchryving
van
,(<0 p. 4T£>.
te defcription.
(S) Tom. XIV. p. 105. il n’y avoit que un de connu avant cet-
L 3
O