102 a a n h a n g z e l .
de hand, offchoon te klein, § van de geheele hoogte, en derhalven
zou men moeten rekenen als 1 : 5 . en dan wierdt het Monfler
5 voeten hoog, en dus wel veel minder dan de Helling, maar evenwel
nog veel grooter, dan ooit eenig Orang-foort met zekerheid
gezien is.
Wanneer wy ons te binnen brengen, ’t gene ik in het r. Hoofd,
de 4. gezegd hebbe, dat het vel van alle dieren, zelfs bereid
zynde, j langer wordt, behoeft men zig over de lengte van dee-
ze gewaande hand niet te verwonderen, vooral onder, en by de
vingers. De voor- en agterpooten van den jongen Beer, door d'Au.
benton gemeeten (a) , waren omtrent 9. duimen lang , waarby
I gevoegd, de juiste lengte van deeze hand, dat is 12. duim,
uitmaaken.
§. i i . Deeze dan waren de redenen, die my deeze hand dee-
den houden voor den door bedrog veranderden poot van een wild
dier, en wel zeer waarfchynelyk van den Beer, gelyk wy aange-
toond hebben.
Die zelfde redenen bewoogen my om den Hoog Gel, Heer Vink
te verzoeken, van my die hand te zenden, met toeflemming, om
haar door weeking, in fchoon warm water, zoo los te maaken,
dat ik het been-geitel nader onderzoeken konde.
Was dan de hand eene wezenlyke hand, o f waare poot, door
geen bedrog veranderd, fprak het van zelve, dat de weekmaa-
king van het vel haar niet bederven konde s gelyk alle die de
Ontleedkunde beoffenen, en dus de Heer Vink zelf, by onder-
vindinge weeten. In welk geval dit kostbaar fluk met voorzigtigr
heid wederom op nieuws gedroogd, niet alleen bewaard geblee-
ven, maar van veel grooter waardye geweest zou zyn.
; ; Was het, in tegendeel, een door konst toegelleld Huk, gelyk
ik getoond hebbe meer dan waarfchynelyk te z yn , dan was die
hand
(a) ib, p. 266.
hand geheel weg, en konde niet gemakkdyk wederom tot de vo
rige gedaante worden herlteld. Doch dit konde, myns oordeels,*
den Bezitter weinig fcheelen : het was immers in dat geval een
valsch , onnut, en verachtelyk Huk , ’t welke verdiende fnoe-
'dig weg gefmeeten te worden. ^
§. la. Het gefchil over deeze hand raakt het gewigtige vraag.
Huk, of erbuiten ons wilde Menfchen zyn van eene reuzege-
fialte? gelyk ’er zyn zouden, indien deeze hand indedaat echt
was. Hoe het ook genoomen mag worden, is het zeker, dat mv-
ne bewyzen van onechtheid alle onbevooroordeelde Natuurkun
digen overtuigen zullen, dat deeze verdagte hand, als nog tot geen*
voorbeeld kan dienen, om de ouden en bynaa reets geheel ver.
vallene fabelen der Zee-reizigers weder te doen herleeven, en om*
alles twyffdachtig te maaken omtrent de Natuurlyke Historie van
het Menschdom.
Het is onderwylen de Heer Vink alléén, die dit gewmig fluk
kan beflisfen; en wy verwagten van zynen yver, om wel deezen
dienst te willen doen aan allen die belang Hellen in dir gedeelte der
Natuurlyke Historie, van ’er die zoo zeer verdagte hand aan op
te offeren. Wanneer als dan een wel aangelegd en Omleèdkun
dig onderzoek het tegendeel van myne Helling aantoont, zal ik
my gelukkig achten, gelegenheid gegeeven te hebben tot de ont-
dekking van deeze waarheid: doch flrookthet met myne zoo gegronde
bewyzen, zal ik verheugd zyn een Javaansch bedrog ontdekt te
hebben, c welke in Haat was om duizenden te konnen misleiden!
E I N D E .
U I T»