uitmuntend Natuur-kahi.net van den Wel Ed, zeer Gel, Heere van
Hoey, die de goedheid gehad heeft dit dier ten dien einde, tot my-
ne komfte in den Haag, te fpaaren, en aan myn onderzoek geheel
op te offeren. Deeze , offchoon in kleur en fchikking van hair
gelyk aan de voorige, was op het oog vooral niet grooter dan my-
ne eeille, waarom ik meende de tnaaten te konnen voorby gaan.
In het recht Vorltelyk Kabinet van Z. D. Hoogheid onzen Erf-
ftadhouder is nog een Wyfje in eene groote flesch, die wel grooter
dan de myne fcbeen , dog evenwel kleiner dan de levendige.
Hair, kleur en gedaante zyn dezelfde.
Die door Edwards uit het Mufeum Brittannicum is afgebeeld,
was, zegt h y , omtrent af voet Londenfche maat lang, ik onderftelle
van top tot teen, derhalven genoegzaam even hoog als myne groot-
fte. Uit de afgezette kleuren kan men genoegzaam zien, dat het
hair van die der opgenoemde niet verfchilde.
Wy hebben derhalven met onze eigen oogen gezien drie uit het
Vorilelyk Kabinet, den levéndigen ’er onder gerekend; den opge-
zetten Orang, door den H. Gel. Heere Allamand in het Natuur-
kabinet der Leidfche Akademie geplaatst, één van den Heere van
der Meulen, en nog één van den Heere van Hoey, welke met myne
twee agt uitmaaken, alle van dezelfde gedaante, en van dezelfde
kleur van hair. Waarvan de grootlte overeinde ftaande ge.
had zal hebben 2f voet Rhynlandsch. *
Alle deeze nu waren zeer jong, en hadden de kniefchyven nog
geheel en al kraakbeenig, de tanden fcheenen gewisfeld, dog myne
eerde hadt pas 2 kiezen aan ydere zyde onder en boven. Wanneer
wy nu, uit dé vergelyking van de beenwording in de men-
fchen, dellen; datzy J van de hoogte bereikt »hadden, zoo moest
’er by de 32 Rh. duimen nog worden toegevoegd 16. de geheele
hoogte zou derhalven zyn van 48 duimen, dat is van vier Rhynl.
voeten. Indien w y , om toe te geeven, voor de grootde een half
voet meerder delden, bleef het verfchil met de opgegeevene maaten
ten der Reizigers en andere Schryvers zoo verbaazend, dat het
buitenipoorig zyn zoude ’er geloof aan te geeven, o f tyd te willen
dyten met hun tegen te fpreeken.
§. 4. Eeue zonderlinge eigenfchap heeft deeze Aap o f Orang
aan de beide groote teenen, van ’er geene nagels op te hebben. Ik
bemerkte in myne eerde Orang zoo ras deeze eigenfchap niet, of
ik vermoedde, dat zy natuurlyk, en by allen p'aats hebben zoude,
De Wel Ed. Heer van der Meulèn nam zyn Orang op myn verzoek
uit de flesch, en hadt de goedheid my te berigten den a t.
Juny 17 71, dat zyn Orang mede geene nagels op de groote teenen
hadde.
De Hoog Gel. Heer Allamand hadt my de eere gedaan, voor
dat zyne befchryvirg het licht zag, een proefdruk te zenden van
zyn Orang, op welken ik zeer duidelyk de nagels der groote tee-,
nen afgebeeld vond : ’ t gene my verwonderde, om dat ik ook op
de groote teenen van den Orang door Edwaxds afgefchilderd, zeer
groote nagels ontmoette. De Heer AUamand door my onderwylen
van dit verfchil verwittigd, onderzogt op nieuws zynen Orang, en
verbeterde de faal des Schilders in de befchryving p. 75.
Intusfchen had ik mede gefchreeven aan den zeer Geleerden
Heere Kooijlra thans vermaard Geneesheer van de London Jnfir-
mery, voorheen een myner geachtfte toehoorders, om met den beroemden
Heere Maty in het Brittisch Mufsum te onderzoeken, o f
de Oraug, door Edwards met zulke groote nagels afgebeeld, dezelve
indedaat op die teenen wel hadde? Dog ik kreeg den 24 Ju»
ly. 1772. antwoord, „ dat ’er geene nagels, zelfs geene overblyf-
,, zeis, veel minder tekens van gezien wierden op de groote teenen
,, van den Orang!''’ Zoo weinig ftaat is ’er te maaken op de afbeeldingen,
wanneer ze niet door kundige en oplettende Tekenaars,
en onder opzigt van kenners indekonst uitgevoerd worden.
Dog om voort te gaan, moet ik opmerken, dat de Orang my
door den Heere Hope gefehonken, die ik nog in geest van Brandewyu