„ wyls gezien by bet openen van grajfteden. Ook heeft eens de
„ overftroomende rivier, als een graf zeer zorgeloos was foege-
,, maakt, een geheel lyk, waar van het vleesch te eenemaal ver-
„ rot was, zoo evenwel, dat de beenderen aanéén hongen, een
„ ftadium (o f 150 fchreeden) verre henen gefpoeld, op het ftrand
„ gelaaten, en dus ter befchouwinge aangebooden, als o f het
„ opzettelyk voor zynen leerling toebereid was. Ook hebben wy
„ eens gelegenheid gehad, even buiten op den weg, het geraamte
„ te zien van een ftruikrover, welke op die plaats door een reizi-
„ ger, wien hy aangevallen was, te neder gemaakt was. Nie-
„ mand wilde daarom dit ligchaam ter aarde beftellen, maar liever
,, zag men, dathet door de Roofvogelen wierdt yerflonden, die,
„ als zy ’er binnen twee dagen al het vleesch afgegeeten hadden,
„ het verdroogde geraamte, als of het door konst gemaakt was,
,, voor de weetgierige ten toon lieten. Maar, indien gyl. nimmer„
„ zulk eene gelegenheid kant verkrygen, zult gyl. in een /lap, Pi-
„ thecus, het vleesch ’er afgenoomen zynde, de beenderen be-
„ fcbouzuen (a)l ”
Wat is derhalven klaarblykelyker, dan dat Ga knus zelf voor
zyn eigen Ontleed-fchool, daar hy zoo yverig omtrent was, geene
menfchen beenderen gehad, en ook geen kans gezien heeft die te
verkrygen ? Anders was het voorzeker zyn belang niet om zyna
leerlingen naar Alexandrie te wyzen ; ook behoefde hy alle voor»
koomende gelegenheden zoo vlytig niet waar te neemen om het
gebeente der menfchen te kennen. Doch dit, gelyk gebleeken is ,
zeer vlugtig en by toeval moetende gefchieden, is hetgeenzints te
Verwonderen, dat hy de kleinere beentjes niet kunnende nalpoo.
ren, zig alleen met de groote heeft moeten vergenoegen. Hy kon.
de dus het mam- en prietnwyze uitfteekzel, fchoon by de Aapen
niet gevonden wordende, en eenige andere beenderen hebben leeren
00 ib. p. 2?.
ren kennen, zonder zulk een gevolg, als Euftachius (a) voorwendt,
dat hy juist daarom tot de befchryving van zyn boek over
de Beenderen, in de daad menfchen beenderen ontleed zoude
hebben.
§. 7. Om dat ons oogmerk teffens is Euftacbias op te helderen,
zullen wy zyne orde volgen. Hy geeft voor, dat Galenas het getal
der ribben uit menfchen genomen zou hebben, als duidelyk
meldende, dat ’ex zeven in het borstbeen worden ingehegt, terwyl
»er in de Aapen agt zyn. Doch, hoe weinig deeze iluitregel gelden
kan, blykt uit het borstbeen van een Negerjongen, welken
ik in den maand November 1758 openlyk te Amfterdam ontleedde?
In welken ’er mede agt Jn het borstbeen ingehegt gevonden
wierden, gelyk ik nog aantoonen kan met het bewaarde voorwerp.
In drie zwarte menfchen, door my zedert ontleed, waren’er
zeven. In het geraamte van den Orang - Outang, bevonden zig zes
waare, dac is met het borstbeen vereenigde ribben, en zes on-
waare. Stel Galenas hadt een Gibbon of Wouwou gezien, ’ t welke-
wy getoond hebben niet onmogelyk te zyn , om de nabyheid der
jVlolukfche Eilanden by Ceylon of Taprobane, zoo konde hy ’er
zeven geteld hebben. Daubenton telt ’er mede zeven, doch v y f
onwaare (b~), daar ’er in het geraamte van de myne zes, en dus
een meerder gevonden wordt: Dieren, gelyk menfchen,. verfchil-
len wel eens in die kleinigheden, welke tot het beftaan niet fchy-
nen geheel noodzaakelyk te zyn. In den Gibbon van ’s Konings
kabinet (c) waren zes lendenwervelen, drie beentjes in het heilige
been, en drie in den fluit. In den mynen telle ik duidelyk vier t
die het heilig been uitmaaken, offchoon ’er maar drie met het
darmbeen vereenigd zyn; daarenboven vier.in hetftuitbeen. Indien
wy het laatfte been van het heilige been voor het eerfte van het
fluit-
(d) ib. p. 157. (b) ib. Tom. XIV. p. 204. (e) ib. p.125.