En daar de plaatselijke Besturen „door veele oorzaaken buiten derzelver
schuld verhinderd konden worden een vergelijk nopens de kerken en
pastorie-huizen, volgens Art. 6 der Addition. Articulen, tusschen de
Kerkgenootschappen te treffen” , werd de termijn van zes maanden tot
den i sten November verlengd. Had men voor dezen datum geen „aan-
spraak op de kerken en pastorieen bij het plaatselijk Bestuur gedaan,
dan zouden zij het eigendom blijven van de tegenwoordige bezitters en
zouden de belanghebbende - Kerkgemeenten gerekend worden, van hare
aanspraken afstand gedaan te hebben *).
Deze decreten gaven ook den Groningschen Kerkeraad de handen vol.
Zaterdag den 2 2sten Februari 1800 , des namiddags te twee uur, compareer-
den ten Raadhuize gecommitteerden uit de Kerkbesturen der Hervormde,
Waalsche, Roomsch-Katholieke, Luthersche, Zwitsersche en Joodsche Gern
eenten en van de Doopsgezinden in de Oude Boteringestraat om van de
Municipaliteit in ontvangst te nemen een gedrukt Plan van taxatic en schik-
king nopens de Kerkgebomven en een projed nopens de graven. Namens de
Hervormde Gemeente compareerden de Ouderlingen L. B. Lohman en W. van
Swinderen, maar met de uitdrukkelijke verklaring dat zij „het plan” in
ontvangst namen, „ongepraejudicieerd het recht van eigendom” 2). Intusschen
hadden de Kerkbesturen aan de Municipaliteit reeds opgaaf gedaan van
het aantal leden hunner Gemeenten, opdat zij de relatieve meerderheid
zou kunnen bepalen. Een uitzondering - maakte de Kerkeraad van de
Vereenigde Waterlandsche en Vlaamsche Doopsgezinde Gemeente in de
Harderingestraat. Uit hoofde van het gering aantal leden van zijn Kerk-
genootschap zag hij van zijn aandeel in de kerken en pastorieen der
voormaals heerschende Kerk af en „liet zulks over en ten besten van
alle de Kerkgenootschappen in deze stad, die deze zaaken meerder
intresseerd. ' Ook „cedeerden” de Waalsche Gemeente, alsmede de Joden,
de Doopsgezinden in de Oude Boteringestraat en de Zwitsers — de
laatste drie ten voordeele van de Hervormde Gemeente
J) Vgl. Reg., Aid. I I I , n°. 25, d , blz. 13.
2) Acta Consist., V i l a , 10 Maart 1800.
•) Reg., Aid. I I I , n°. 25, b , blz. 73, 89— 91. De hier genoemde groepen Doopsgezinden
onderscheidden zieh vari elkander door meerdere of mindere strengheid van zeden. Tot de
strengere Doopsgezinden behoorden 2L. JJe Oud-Vlamingen. Zij kenmerkten zieh door hoogen eenvoud
in kleeding en huisraad, door een strenge töepassing van de kerkelijke tucht en van den b an ,
door de plechtigheid der voetwassching, de weigering van elke ambtsbediening, het verbod van
het huwelijk met andere personen dan leden hunner eigen Gemeente en door de verwerping van
een geleerde opieiding hunner voorgangers. De datum van stichting dezer Gemeente is evenmin
zeker als de plaats, waar zij in den eersten tijd vergaderde. Tot hare oudsten behoorden in 1636
Arend Jans, naar wien zij „de Arend Jans Gemeente” heette. Op zijn naam werd*in Februari
Voorts had de Magistraat de eigenaars van plaatsen in de Martini
en A kerk gelast, schriftelijk opgaaf te doen van den prijs, waarvoor zij
of hunne voorzaten ze hadden verkregen ). Ook hadden neutrale deskundigen
de Martini en A kerk getaxeerd met al hare baten, na aftrek
van de lasten, niet o. a. de torens met de klokken, want die waren
overgegaan aan de burgerlijke Gemeente ), evenmin de Nieuwe kerk,
want zij was, als op stadskosten gebouwd, eigendom van de Stad en
viel dus niet in de termen der Publicatie. Ook waren buiten taxatie
gelaten de Broederen kerk, die., als ten gebruike aan de Akademie
afgestaan, niet als een kerkgebouw der voormaals heerschende Kerk kon
aangemerkt worden, alsmede de beide Gasthuis kerken, als oorspronkelijk
1677 het huis gekocht in de Oude Boteiingestraat, waar thans de Doopsgezinde kerk Staat. Den
ipden November 1809 werd zij vereenigd met de Waterlanders en VI am in gen. Zij telde toen nog
18.0 leden. Voorts b. behoorde tot de strengere Doopsgezinden de Zwitsersche of Paltzsche Gemeente.
Hare. leden waren tengevolge van de vervolgingen der Hervormden en Roomschen uit Zwitserland
en de Paltz o. a. naar Groningen uitgeweken (1710— 1713). De Staten van Groningen en Omme-
landen schreven aan den zaakgelastigde der Algemeene Staten in Zwitserland, om te vememen,
om welke reden zij hun vaderland verlaten hadden; dienaangaande gerustgesteld, daar zij ver-
dreven waren vanwege hunne begrippen aangaande den doop, den eed en het dragen van
wapenen, werd hun het verblijf in deze provincie toegestaan. Zij kwamen in leer en gebruiken
met de Oud-Vlamingen overeen. Hun eerste vergaderplaats was in de Achter-de-muur, de tegenwoordige
Muurstraat, in de Paltstersgang, de eerste gang van af de Kijk-in-’t Jatstraat naar de
Boteringestraat. Na het overlijden van hun leeraar C. J. Leutscher vereenigden zij zieh ten getale
van 34 met de Doopsgezinde Gemeente (24 October 1824). Tot de meer gematigde Doopsgezinden
behoorden: De Water lande? s en de Vlamingen. Ten gevolge van hun meer verdraagzamen zin
namen zij ook leden van andere Doopsgezinde groepen op. De voetwassing hadden zij niet.
Aanvankelijk gescheiden, waren zij reeds in het jaar 1700 vereenigd en hielden hunne samen-
komsten in het kerkgebouw in de Pelsterstraat, dat zoowel hier als in de Haddingestraat een
toegang had, naar men zegt, de gang tegenover het Weeshuis der Ev. Luthersche Gemeente.
In 1809 werden zij, ten getale van 48 leden, met de Oud-Vlamingen vereenigd. Men vergelijke
over deze bijzonderheden een bundel Geschiedkundige Aanteekeningen betreffende de Doopsgezinden
te Groningen, berustende in het Archief der Doopsgezinde Gemeente en mij door hären Kerkeraad
welwillend ter inzage verstrekt. Vgl. ook S. BLAUPOT TEN Ca t e , Geschied'enis der Doopsgezinden
in Groningen, Ouerijssel en Oost-Friesland, 2 dl., 1842, dl. 1. Zie over het leerbegrip der
Oud-Vlamingen, Geloofsbelydenisse der Doopsgesinden, bekent onder de naant van Oude Vlamingen.
Te Groningen, bij Pie ter Brandsma, 1755. Verklaringe van de Geloofs-belydenisse der Doopsgesinden
, bekent onder de naam van oude Vlamingen, in ’t ligt gebragt door T eunis Clazen.
Te Groningen, bij Pie ter Br an dsm a , 1762.
H Bij Public, van den I2<len j an. I799 {Reg. , Afd. I I I , n°, 6; n°. 25, d , blz. 19).
2) Ofschoon Art. 6 slot uitdrukkelijk spreekt van de torens, aan de kerkgebouwen gehecht
(dus niet die, welke boven op de gebouwen, of er naast-staan), had men blijkens de interpretatie
van deze bepaling door de Eerste Karner van het Vertegenwoordigend Lichaam (29 April 1799),
bekrachtigd door de Tweede ICamer (10 Mei 1799), alleen het 00g op de torens, behoorende bij
kerkgebouwen, vallende in het bij hetzelfde Art. bedoelde plan van schikkingen (Offerhaus ,
a. w., blz. 263). Zie V an A l ph e n , Kerkelijk Handboek, 1888, By 11. blz. 119. De torens
hadden ook minder met de kerken te maken. In de dorpen dienden z ij, gelijk hier en daar n o g ,
tot gevangenhuis, zoodat de sleutel gewoonlijk niet bij Kerkvoogden maar bij den Burgemeester
berustte (De SavoRnin Lohm an, a. w., blz. 203).