verlies van Z.M.’s genade"1). Dientengevolge was het een bonte, veel-
kleurige rij, die zieh des ochtends naar de St. Maarten begaf. De hooge
geestelijkheid in prachtornaat, de adel in feestdos, de lagere derlei
met banieren en kruisen. Vermoedelijk zal onze stad wel een feestelijk
aanzien gehad hebben, waarbij de lucht weergalmde van klokgelui en
koorzang en de straten gevuld waren met regenten, poorters en vreem-
delingen.- Ook zal het wel waar zijn, dat de Bisschop, als hij den eed
afgelegd had2), ,,met zeer veel staatsie van zyne waardigheid bezit nam” 8),
en dat de pontificale mis met bijzonderen luister gepaard ging. Maar
of „niemand protesteerde en de trotsche gemoederen van dat volk
eindelijk vermurwt waren” , zooals een Roomsch schrijver zegt ?d) Er is
reden om het te betwijfelen. Men schikte zieh in het onvermijdelijke; de
loop van zaken was van dien aard, dat men weinig anders kon doen
dan den nieuwen toestand aanvaarden. De stedelijke rechten en privilegien
werden feitelijk opgeheven door de centralisatie van het geestelijk gezag
in den Bisschop. De Hervormde predikatién in het näburige Helpman en
op het kerkhof van het Vrouw Menoldaconvent behoorden reeds tot het
verleden, evenals de openbare verkoop van de geschriften van J o h .
Calvtjn °). De Broederen kerk was reeds in het vorige jaar voor de
Hervormden gesloten,;) , en nu de St. Maarten een Kathedraal met negen
Kapittelheeren geworden was, onder welke haar beide pastoors, werd
de St. Walburgs kerk voor parochiekerk ingericht7). Het kerkelijk rechtsverband
van de Ommelanden met Munster en Osnabrück was opgeheven;
Groningen was met de Ommelanden en Drente een onderdeel van het
Aartsbisdom Utrecht. De besluiten van het concilie van Trente werden
afgekondigd en moesten stipt worden nageleefd, en dat Mgr. Knijff zijn
taak emstig opvatte, bewees het tot in kleine bijzonderheden afdalende
pastorale „mandaet” , hetwelk hij na zijn installatie uitvaardigdes). Onder
andere omstandigheden , is terecht gezegd, zou hij een goed, misschien zelfs
een populajr kerkvorst geweest zijn 9). Zijn levensgedrag was onbesproken.
а) Tegenw. Staat van Stad en Lande, I , blz. 373.
2) Den eed geeft Van Lom m e l , a. w., X V , blz. 108.
3) Tegenw. Staat van Stad en Lande, I , blz. 373.
4) VlGLIUS in Tegenw. Staat v. Stad en Lande, I , blz. 372*).
5) Den i6den Maart 1564 schreef de Drost van Coevorden aan de Gedeputeerden van Deventer
en Kämpen, dat men te Groningen toeliet, dat de boeken van Calvinus openlijk werden verkocht,
en dat dit door den Koning van Spanje in groote ongenade was opgenomen. Archief der
stad Kämpen n°. 2204 (Bijdr., IX , blz. 932)).
б) Hofstede de Gr o o t , a. w., blz. 35.
¡I Zie boven, blz. 49.
®) Vgl. Werken van den Ommel. edelman Johan Rengers van T en Po s t , -uitgegeven door
Mr. H. O. Feith , Kronyk, I, 1852, blz. 337 v.
9) Gedenkb. der Reductie, blz. 150.
Als prediker was hij niet onbekwaamals schrijver niet önverdienstelijk.
Afkeerig van bloedige kettervervolging, trouw in de waarneming van zijn
ambt, trachtte hij de Gemeente van kundige en deugdzame pastoors te
voorzien*). Uit het klooster te Wittewierum liet hij een sierlijk gesneden
koorgestoelte en eenige mooie beeiden naar Groningen overbrengen, ten
einde daarmede zijn Kathedraal te verfraaien2). Alleen ergerde men zieh
aan zijn inhaligheid; Mgr. was „een nouwe man, sieck van gelt” ; nog
op zijn sterfbed zal hij getobd hebben over een niet onaanzienlijk bedrag,
„dat de van awert (Aduard)>hem de niet betalen wolden” 3). Echter
was dit. verwijt, ofschoon niet ongegrond, toch overdreven. Boven-
dien kwam het van niet volkomen betrouwbare zijde, n.l. van menniken
of priesters , die murmureerden over de episcopale geldheffingen, welke
noodig waren voor het nieuwe Bisdom met zijn kapittel, voor de ver-
gaderingen der synode, de visitatie van de diocese, de hofhouding en
het personeel van den hoogen dignitaris *). Het ligt buiten het bestek
dezer Studie hem op al zijne padep te volgen. Mgr. Knijff heeft zijn hooge
waardigheid^niet lang bekleed. Hij stierf den i sten October 157b aan
de pest, „daer he altijdt seer voer gevreset” , en werd begraven in den
omgang van zijn Kathedraal, achter het h. Sacrament, „zonder uyterlijke
pracht en zonder graffschrift” 6). Een tijdgenoot teekende aan, dat
het De profundis bij zijn begrafenis weerklonk op denzelfden dag en
hetzelfde uur, waarop acht jaren te voren het Te Deum laudamus bij
„desseifs erste blyde inkompst” aangeheven werd6). Later werd de kist
opgegraven en het stoffelijk overschot van den eersten — en laatsten —
Bisschop van Groningen ) naar het Koor overgebracht.
Ongeveer vijf en twintig jaren na de vestiging van het Episcopaat
kwam er een keerpunt in de geschiedenis van het Godshuis. Het oudste
kerkeboek bericht dienaangaande het volgende ):
*) Oudh. en Gestiebt, van Groningen, blz. 81.
2) Rengers , a. w ., I , blz. 336: „He voerde etliche beeiden vnd een schoen gestoelte wth
tselue eoer to wittewerum in den nie doemkercke to gronningen in S. Martens” .
|| Ren g e r s , a. w., I I , blz. 10.
4)‘ Re it sm a , Gedenkb. der Reductie, blz. 150.
5) Oudh. en Gestickt, v. Gi'oningen, blz. 83.
6) Gedenkb. der Reductie, blz. 156. Zie over het portret van Knijff in de pastorie te Baflo,
Bijdr. , I , blz. 154.
7) De opvolger van Knijff, Johan van Bruhese, werd tot Aartsbisschop van Utrecht verheven,
voordat zijn benoeming door den Pauselijken stoel bekrachtigd werd. Diens opvolger Arnoldus
•Nylen is nooit gewijd geworden. Bij de verovering van Groningen in 1594 vluchtte hij naar
Brussel, waar hij in 1.603 overleed {Oudh. en Gest. v. Groningen, blz. 83 v.).
s) Vo6r de Acta Consisiorii, I , 1595 — 1637, blz. 31 v.