— n o m
in het hart. Zij doofden zijn geestkracht niet. Als een andere David
sterkte hij zieh in den Heer zijn God }. Wat meer zegt, de man die
zijne vier zonen door den dood had verloren, nam het initiatief tot de
stichting van een thuis voor diaconie-weezen, het z.g. ,,Blaauw Kinderhuis” ,
dat den i6den November 1660 do'or hem ingewijd werd ). Nu God hem
eigen zonen ontnomen had, trok hij zieh met al de wärmte van zijn
liefhebbend hart de kinderen van anderen aan ).
Bovendien was. deze trouwe pastor een begaafd prediker. Martinus
was zeer bevriend met den vermaarden Leidschen Hoogleeraar Coccejus ).
Als homileet volgde hij dan ook de methodùs concordantialis der Coccejanen,
volgens welke in de prediking alle schriftuurplaatsen moesten aangehaald
worden, waarin de woorden van den tekst voorkwamen. Waarschijnlijk
bracht die methode hem op de gedachte ) een concordantie samen te
stellen, die den ganschen Bijbel omvatte — , een arbeid na zijn dood
voortgezet en ten einde gebracht door zijn schoonzoon, den Groningschen
predikant, A. Trommius6). Ten gevolge van die methode zijn zijne
predikatiën dan ook een uitwendige verbinding van teksten met miskenning
van den contekst. Ook heeft de redenaar soins al te veel toegegeven aan
zijn zucht tot allegoriseeren en zijn zijne preeken te lang, zoolang, dat
de Regenten in het Raadsgestoelte elkander wel eens bedenkelijk zullen
aangezien hebben, omdat de prediker het Raadsbesluit was vergeten j
volgens hetwelk een prediking niet langer mocht duren dan eén uur );,j
Maar overigens is de vorm zoo smaakvol en de inhoud zoo Evangelisch-
practisch, dat ik, evenmin als Dr. C. H. van Herwerden ), had gedacht,
*) Vgl. Ep. 330: „Ceterum adhuc vivo et ecclesiae Jesu Christi per gratiam Dei inservio
inter varios labores, dolores, suspitia.”
2) Zie Gr on. Volksalm., 1839, blz. 19 v. In 1673 werd volgens Raadsbesluit het aangrenzende
Groene Weeshuis met het Blauwe vereenigd. Sedert heette het Gesticht „Het groene en blaauwe
gecombineerde Diaconij Kinderhuis.” Later „het Groene Weeshuis.” Vgl. Acta Consist., I I I ,
blz. 75 v ., 125, op 31 Aug. 1673.
3) In het Rijksarchief berust nog een brief van Martinus aan den Burgemeester P. Eyssinga,
d.d. 13 Augustus 1652, over zijn werk, „Nootwendige afgeperste beantwoording.” De inhoud is
onbelangrijk. Nadere bijzonderheden dienaangaande bleven mij onbekend. Vgl. F e i t h , Reg. ,
I e v erv., op het jaar 1652, n°. 29 (Blz. 8, dl. 6 , 1. 7). Suppl. polit, stukken.
4) Vgl. de Voorrede van de Nederl. Concordantie, dl. I , O. Testament, 1685, en bovenal
de brieven van Martinus aan Coccejus {Opp. Anekdota, 1706, II) èn omgekeerd {Op., 1673, VI).
Beiden zonden elkander hunne geschriften. Vgl. Martinus aan— C o c c e ju s , Ep. 129, 132, 141,
316; Coccejus aan Martinus, Ep. 54, 6 1 , 7 1 , 116 v.
5) Of is de gedachte misschien van Coccejus? De brieven zouden dat kunnen uitwijzen.
6) Vgl. Volkomene Nederlandtsche Concordantie ofte Woordt-register des Nieuwen Testaments. Aen
gevangen door wijlen Dn. Joh. Martinum ende nu voltrocken door desselven schoon-sone Abrahamum
Trommium, dl. I , 1672. Dit dl. omvat het N. Testament; het O. Testament verscheen in 2 dl.
(1685, 1691). Deze titel is ontleend aan het present-exemplaar in de Gron. Universiteits-bibliotheek.
7) Resol. van 3 April 1626.
8) Waarheid in Liefde, 1845, blz. 503.
dat er in het midden der 17de eeuw hier te lande zoo werd gepredikt. Van
het gebruik van vreemde talen geen spoor. Christus is het begin, het
midden en het einde zijner predikatie: niet het karakteristiek Gereformeerde.
Welk een onstichtelijk, buiten de practijk der Godzaligheid omgaand
Christendom was er destijds in het Zuiden des lands, bij leeken en
leeraars 1 De Dordsche rechtzinnigheid had getriomfeerd en hiermede het
scholasticisme met al de aankleve van dien 1 De uitlegging der H. Schrift
was alleen woordverklaring. Uit vrees van af te wijken van de zuivere
leer hield men zieh aan de letter der Staten vertaling. Een gezonde
exegese was zeldzaam; een nieuw denkbeeid verboden; de naam
„Bijbelsch of Schriftuurlijk theoloog” een scheldnaam. Voor het een-
voudig schoone, waaraan de Bijbel zoo rijk is, was op den kansel geen
plaats; wel voor . een dwaas vertoon van geleerdheid, voor splinterige
quaesties, beuzelachtige kleinigheden en wijsgeerige wederleggingen van
de gevoelens van Remonstranten en Contra-Remonstranten. Heidensche
wijsgeeren, Christelijke Kerkvaders en Middenfteuwsche scholastieken
moesten de waarheid der Schriftuur bewijzen. Sion treurde; de Arke
Gods werd ontwijd ; de taal van Babel werd gehoord op de straten van
Jeruzalem. De synode van Zuid-Holland, in 1643 te Woerden vergaderd,
stelde den broederen voor: „o f men niet behoorde te letten op de
habituagien en lange hairen, die niet alleen door sommige Studenten en
proponenten der H. theologie, maar ook van sommige predikanten, tot
aanstoot der eenvoudigen, werden gedragen, gelijk zulks in andere
correspondeerende synoden was geschied?” Het antwoord was bevestigend,
en „leeraars, proponenten en Studenten werden niet alleen vermaand
zieh van hun lang hair te ontdoen, maar ook opgewekt anderen daartoe
te vermanen” . En zoo kwam het lange hair van de synoden in de classen,
van de classen in de consistorihn, van de consistorien op den preekstoel,
van den preekstoel o p ' de straat. Nederland schudde. Holland stond in
vuur en vlam. „Die de lont in ’t kruid stak” , zegt S c h o te l1), „was
Jacobus Borstius,, predikant te Dordrecht, die toen in de vaderlandsche
kerk een grooten roem van welsprekendheid had. Hij preekte gewoonlijk
voor een groote schare. Moest hij des morgens ten negen ure optreden,
dan stroomde het volk reeds ten vijf ure,, en zoo hij ten vijf ure het
avondgebed moest doen, ten half twee naar de kerk. Maar nimmer was
de toeloop zoo groot geweest, als toen hij de te voren aangekondigde
Predicatie van ’t Lanck-hayr, naar aanleiding van I Kor. XI, 14 hield2).
h Bijdrage tot de Geschicdenis der kerkdijke en wereldlijke kleeding, 185,6, blz. 13 v.
ß . 2) O.a. opgenomen in.den bundel Vijfticnpredication enz. door Jac. B o r s t iu s , Utrecht, 1690,
blz. 116 v . ,