heiligen Nicolaas en van alle heiligen,“ eertijds op loffelijke wijze door
de burgers van Groningen begonnen, en dat hij hun heeft toegestaan,
dat die kapel een parochiekerk zal zijn en dat zij een kerkhof zal hebben
met een altijd durend recht van geloovig gestor venen te begraven,
kinderen fe doopen en van de overige, met het Christelijk geloof gepaard
gaande, verplichtingen en sacramenten — , besloten hebben, dat hetgeen
door onzen genoemden voorganger aan gezegde burgers toegestaan is ,
kracht zal behouden behoudens het recht om een bekwaam persoon te
verkiezen en aan den diocesaan van de plaats voor te dragen, die het
naar de omstandigheden bij die parochianen zal zijn. Voorts wenschen
wij, dat door den wettigen priester van voornoemde kerk aan den
Persona van Groningen, krachtens het Personaatschap, zullen worden
betaald , zooals vanouds, op het feest van den h. Michael, vier
Groningsche ponden, en dat genoemde kerk daardoor ontslagen zal zijn
van alle rechtsgezag van den Persona, alsmede dat de bewoners van de
Utinga en van de Wester kluft, zooals vroeger, in genoemde kerk ter
kerk zullen gaan. Opdat nu deze dingen gel dig en bestendig zullen zijn ,
hebben wij ze met onze handteekening en met ons zegel bekrachtigd.
Indien nu iemand iets zal bestaan, hetwelk tegen dit ons schrift ingaat,
hij wete, dat hij zal vervallen in de gramschap van den Almachtigen God
en in onzen ban. Gedaan te Groningen, in het jaar des Heeren twaalf
honderd zes en veertig, Woensdag na Palmzondag, ten overstaan van
deze getuigen: Everhardus, proost van Tiel, Hermannus en Gerardus,
onze schrijvers; A. de Ruine, Albertus en Suetherus de Worst,
Hisebertus de Buchorst, Walterus Rading en Bartoldus Rading en meer
anderen.”
Aangezien de irihoud van den brief aanleiding tot misverstand heeft
gegeven, vereischt hij eenige toelichting.
In het Latijnsche opschrift boven den N. Westelijken ingang van
den toren1) wordt de stichting der A kerk gesteld in 1246, het jaar
van den brief. Dit is onjuist. De brief is niet de fundatie-, maar
de bevestigingsbrief en bevestigt hetgeen de voorganger van Otto III,
Bisschop van Utrecht, ten aanzien van de kerk had besloten. Waarschijn-
lijk komt het misverstand hieruit voort, dat men den bevestigingsbrief
voor den stichtingsbrief heeft gehouden.
Om het even wie bedoelde voorganger was: Otto I , die van
*) Zie bcneden. Het jaar 1446 in OitdJi. en Gestickt, van Groningen, biz. 52, zal een schrijffont
zijn voor 1246.