Gaarne bouwde men een kerk op een hoogte. Niet alleen omdat de
grondslag droger of omdat zij daar voor een vijandelijken aanval het
meest beveiligd 7) en, afgezonderd van de profane wereld, van verre en
van alle kanten ziçhtbaar was, maar ook met het oog op gewijde
tafereelen als Abrahams offer op Moria, de wetgeving op Sinai, den
tempel op Sion, de verheerlijking en de hemelvaàrt van Christus op een
b e rg2). Zooais wij weten, ligt ook de Martini kerk op den hondsrug.
Maar onze Kathedraal heeft nog andere, meer in het oog vallende sporen
van Middeneeuwsche symboliek. De kruisvorm verzinnelijkt de roeping
der geloovigen om der wereld gekruisigd te zijn en kruisdragers te wezen
achter den grooten kruisdrager Jezus 3). Evenals de meeste Middeneeuwsche
kerken in ons vaderland4) is de Martini langwerpig vierkant, met het
koor naar het Oosten, en hier afgesloten door een cirkelboog, zoodat
zij den vorm heeft van een schip. Deze vorm is zeer oud. Reeds de
ongeveer het jaar 300 in Egypte ontstane z.g. Apostolische Kerkorde bepaalde
(II, 57) „dat de kerk moest zijn langwerpig, gekeerd naar het Obsten,
met pastophoriën (apsiden; koornissen ?)6) aan beide kanten, zoodat zij
gelijkt op een schip." De laatste vergelijking, uit den nood der tijden
geboren, wordt eenigszins uitgewerkt : de Bisschop was de kapitein ; een
der diakenen was de eerste stuurman; de overige diakenen waren de
matrozen. De kerkvaders hebben het beeid verder ontwikkeld, in aan-
sluiting aan de reddende ark van Noach en het scheepje van Petrus op
maakt. De ¿¿r>£symboliek heeft zieh slechts langzaam ontwikkeld. Haar vermoedelijke bakermat
was het geleerde Alexandrie, in Egypte. Hier zocht en vond de denkende geest al spoedig een
geheimzinnig verband tusschen het doel van het bedehuis en zijn vorm en inrichting. Mannen als
Clemens van A le x a n d r ie , Or íg en es , later Hieronymus, A ugustinus en Gregoriüs de
Groote zagen in de vastheid en duurzaamheid van een kerkgebouw het beeid van de vastheid
en duurzaamheid der door Christus gestichte gemeente. Toch kwam het eerst in de I2de eeuw
tot een planmatige symboliseering van het Christelijk kerkgebouw. lo e n werd de kerksymboliek
tot een eigenlijk gezegd systeem en op de kleinste onderdeelen toegepast. Vroeger zocht de
geloovige inzonderheid den Middelaar Christus, zooals Hij in het Oude Verbond aangekondigd,
en te midden van de Symbolen der Evangelisten boven het Romaansche kerkportaal afgebeeld
werd, nu wordt de vroomheid beheerscht door de idee van het Koninkrijk Gods, zooals zig
gerealiseerd was in de kerk en waarvan het kerkgebouw, de figura Christi, de zinrijke open-
baring was. Vgl. :'J; A. A lberdingk T hijm . De heilige Linie, 1858, blz. 52 v. en vooral
J. Sauer , Symbolik des Kirchengebäudes und seiner Ausstattung in der Auffassung des
Mittelalters, 1902.
H Ot t e , Handb., | , s. 16.
2) H. J. M. E v e r t s , a. w., blz. 85 v.
3) J. K r e u s e r , Der christl. Kirchenbau, 2te Aufl., I , s. 55. O. ZöCKLER, Das Kreuz
Christi, 1875, s. 196. O t t e , Handb., j j s. 20. S a u e r , a. w., s. 291.
4) Vgl. W. Mo l l , a. w., I , blz. 383; I I , 3 , blz. 137 v.
5) Vgl. F. X. K r a u s , Real-Encykloj>ädie der christl. Altcrthümer, I I , i. v. pastophorium.
Zie over de afwijkingen van dezen vorm W. MOLL, Geschiedenis van het kei'kelijke leven der
Christenen gedurende de zes eerste eeuwen, 2de dr., II, blz. 26.
het meer van Tiberias ) ;■ op monumenten is Christus zelf de stuurman
); in de Protestantsche kerktaal is de idee - in zoover bewaard
gebleven, dat het middelste gedeelte nog altijd „schip” heet. De richting
naar het Oosten is de practische toepassing van de geestelijke verklaring
der hemelstreken in de H. Schrift. Het lichtende en wärme Zuiden gold
voor de streek, vanwaar de majesteitelijke en genadige God kwam ),
en was ook wel het beeid van den Heiligen Geest4). In het koude en
donkere Noorden woonden de geesten der duisternis en troonde Satan;
het was de streek van verderf en onheil, en vandaar het beeid van het
afgedwaalde ---en verstokte ). Eveneens ongunstige beteekenis had het
Westen, waar de zon ondergaat6), terwijl het Oosten daarentegen voor
gevoel en verbeelding weder groote bekoring had als de streek, waar het
begint te lichten, waar het paradijs met den hof van Eden lag, en waar
de tweede Adam, Christus, de „sol justitiae” versehenen was 7). Reeds
de oudste Christenen plachten in die richting te bidden 8). Later werd zij
voor het kerkgebouw de wettige vorm Voigt de kerk de richting van
het Oosten naar het Westen 10) , zoodat het Priesterkoor in het Oosten
ligt en zoowel de Priester als de leeken bij de consecratie van het Hoogx).
Vgl. T e r tw lliam o ^ ;; De■ bapl.§ % 8. H ip p o ly tu s , Philos., 9. 2. H ie ro n ym u s , Dial,
orth. et Luciferiani: „area Noe ecclesiae typus fuit.” Met andere maritieme Symbolen (het
anker, de lichttoren) komt het schip voor in de katacomben, op Sarkophagen, lampen en
grafsteenen als het symbool van dés Christens roeping of van zijn reis naar het hemelsche vaderland.
Het Leidsch museum van Oudheden heeft o. a. een lamp, waarop de afbeelding van een
galei met volle zeilen en uitgeslagen riemen. Zie o. a. K r a u s , a. w., I I , i. v. Noe. K r e u ser ,
Wiederum christl. Kirchenbau, I , s. 246. O t t e , a. w., I , s. 20. C. M. K a u fm an n , Handb.
der christl. Archäologie, 1905, s. 323.
2) Vgl. Ka u fm a n n , a. w.r;,:s. 324.
3) Hab. 3 , 3: Theman, Vulg. „ab austro” i. e. a meridie (Hierön . op Ha b . 2, 3). Vgl.
Sa u e r , a. w., s. 882).
4) De bewijsplaatsen geeft Sa u e r , a. w., s. 90.
5) Vgl. Jes. 14, 13. Jer . 6, 1. 22 vv. 50, 41 v. Zie Sa u e r , a. w., s. 88 ff.
6) De bewijsplaatsen geeft Sa u e r , a. w .j s. 911), 97.
0 Vgl. Ma l . 4, 2. Ez. 43, 4; 46, 1.2.12. Dat ook N.T.ische plaatsen hierbij zullen ingewerkt
hebben, is aannemelijk. B.v. het verhaal van de ster in het Oosten , die de magers naar Bethlehem
leidde (Ma t th . 2), en Lu k . i , 78 „de opgang — der zon — uit de hoogte” , eigenl. het rijzend licht
uit den hooge: beeldspraak met het oog op den Messias, op grond van Ma l . 4, 2. — Athanasius
en Basilius verbonden hieraan ook de herinnering aan het verlöi'en paradijs: vgl. Sauer ,
a. w., s. 89.
8) In navolgi'ng van de Heidensehe volken, die zieh bij het gebed naar de zon keerden,
maar terwijl voor hen de zon de godheid zelf wa s , was zij voor de Christenen het beeid van God
en van den Verlosser (Kraus, a. w., i. v. Orientirung. S a u e r , a. w., s. 88 f.). Vgl. Clemens
ALEXANDR., Stromata, 7, 7, 43. ORIGENES, Ilsgi evxrjg, c. 32. T e r tu l l ia n . , A fio l., c. 16.
9) Ot t e , Handb., I , s. 12 ff. Sauer , a. w ., s. 29 f . , waar het noodige gezegd wordt ook
over de afwijkingen en de reden er van.
■ »A-b oriente in occidentem” , omdat de bouw eener kerk begon met de steenlegging
door den Bisschop aan den O. kant en vandaar voortging naar de W. zijde. Vgl. Ot t e ,
Handb., I , s. 12.