voorkomt, was het recht aan de zijde des Bisschops ). De St. Walburgs
kerk is vöor 1568 nooit kerspelkerk geweest, in weerwil dat zij een
enkele maal als zoodanig voorkomt2). Dat de Prefect als Bisschoppelijk
ambtenaar3) hier een eigen kerk of kapel zal gehad hebben, is op zich-
zelf waarschijnlijk. Voorts schijnt de onmiddellijke nabijheid van het
St. Martinus’ kerspel een St. Walburgs kerspel uit te sluiten, want
wanneer de St. Walburg bij de stichting der St. Maarten een parochiekerk
was, zou de laatste overbodig geweest zijn, of wanneer de uitbreiding
der gemeente den bouw van een nieuw heiligdom noodzakelijk gemaakt
had, zou de St. Maarten niet zoo dicht bij de bestaande kerspelkerk gesticht
zijn. Bovendien komt de benaming „kerspel van St. Martinus en
St. Walburgis” nooit voor en zegt de schrijver van Oudheden en Gestickten
van Groningen uitdrukkelijk4) , dat de kerk eerst na het optreden van
Joh. Knijff als Bisschop, toen de Martini kapittelkerk werd, „buurkerk”
geworden is. Hiertegen pleit niet, dat K em p iu s °) van de St. Walburg
en O. L. Vrouwe ter A spreekt als van „duas parochiales ecclesias” ,
want zijn geschrift verscheen in 1588, dus na de invoering van het
besluit van Philips inzake de Bisdommen - en na de komst van Knijff
(1368), toen de St. Walburg parochie- en de Martini „authoritate summi
Pontificis” kapittelkerk geworden was. Over den toestand vöor 1568
laat K em p zieh op dit punt niet uit. Hij constateert eenvoudig den
bestaanden toestand. Evenmin kan als bezwaar gelden, dat het gild der
mulders in de St. Walburg zijne „sacra” verrichtte ), en dat het
St. Josephsgild in die kerk een kaars had'), want het gild der kleef-
makers verrichtte zijne „sacra” in de kloosterkerk der Jacobijnens) , die
ook geen parochiekerk was.
In of in de nabijheid van deze „landsheerlijke kapeP' heeft zieh een
belangrijk gedeelte van de oud-Groningsche geschiedenis afgespeeld. Van
oudsher diende de kerk of haar plein ) voor de gewichtigste aangelegen-
heden, de regeering en de rechtspleging betreffende. „Daar werd de
*) Zoo ook Dr. A cker St r a t in g h , Gron. Volksalvi, 1843, blz. 42 v . , alsmede de heer
Mr. P. G. Bos, volgens een door hem gesteld rapport, waarvan hij mij welwillend inzage gaf en
waaraan ik enkele van de volgende bijzonderheden ontleende.
2) Vgl. Oorkondenb., n°. 211, 213, uit het jaar 1301.
3) Zie over den Prefect het Art. van I. H. Gosses, Bijdr. voor Vaderl. Geschiedenis en
Oudheidkunde, 4de reeks, dl. V I I , blz. 61 v.
H Blz. 52, 24.
|j O. c . , IT, p. 138.
®) Fe it h , De Gildts Groninganis, p. 173.
7) F e i th , o. c . , p. 197.
3) F e i th , o. c . , p. 177.
®) Het Noordelijk gedeelte van het Martini kerkhof.
geestelijke rechtbank van het Dekenschap van Drente, met inbegrip van
Groningen en het Goorecht gehouden ; daar was de vergaderplaats der
burgerij bij gewichtige en plechtige gelegenheden; daar werden, in later
tijd, de Heeren van Groningen ingehuldigd ' de wetten door de stedelijke
Regeering afgekondigd, de nieuwe raadsleden in den eed genomen ; daar
werd langen tijd het wereldlijk Gericht der stad gehouden” 3).
Dat de St. Walburg geen kerspelkerk was, schijnt ook te volgen uit
de betrekking, waarin zij tot de St. Maartens kerk- stond. Beide godshuizen
vormden tot zekere hoogte een eenheid. Zij worden samen genoemd in
een schenkingsbrief van Johannes, Bisschop van Utrecht, van 29 September
I32S )• Ook komen de pastoren der St. Walburg bijna nooit afzonderlijk
voor8), maar altijd in vereeniging met die van St. Maarten4). In 1527
was Hugo van Nulo, „persona der personaatschap en kerkheer der
kerken to St. Merten en St. Walburg” 6). Volgens de rekening van de
St. Walburgs kerk vangj6o9 schijnt de koster van de St. Maarten dienst
gedaan te hebben ook in de St. Walburg8), Ook had de kerk vermoedelijk
geen afzonderlijke bibliotheek, evenmin ais O. L. Vrouwe ter A , en moest de
boekerij van de St. Maarten ook voor beide andere kerken dienen 7). Hoogst
waarschijnlijk stonden derhalve beide heiligdommen onder eenzelfde geestelijke
leiding en fungeerden de pastoren der St. Maartens kerk ook in de
St. Walburg8) , of was één hunner met den dienst alhier belast 9j. Inzake
het beheer waren de verhoudingen anders. De St. Walburg had hare
J) Vgl. A cker St r a t in g h , Gron. Volksatm., 1843, blz. 44. D iest L orgion a w
I , blz. 56.
2) Het Iaatst gedrukt Oorkondenb., onder n°. 289.
) Volgens Mr. Bos wordt alleen ip een verzegellng van 1510 {Reg., Aid. I I , n°. 226.
Fe i t h , Reg., I, n°. 4) van de drie pastoren afzonderlijk gesproken, welke drie pastoren ook
afzonderlijk zegelen. Echter is het zegel van den pastoor der St. Walburgs kerk onduidelijk.
á) Vgl. F e it h , Reg., I , op het jaar 1300, n". 2; 1301, n°. 1 (Oorkondenb., n". 213); 1457,
n . 19; 1498, n°. 5; 1501 , n°. 9. 11; 1507, n°. 6; 1511, n°. 4; 1516, n°. 12; I I I , 15SS, n°. 2.
Reg. , Afd. I I , n°. 247, n°. 284, n°. 364. Opmerkelijk is , dat de St. Maarten altijd het eerst
genoemd wordt.
5) Re IS-, Afd. I I , n°. 273.
. c) Vgl. Reg., Afd. I , n°. 3 , een IiS . in folio, getiteld: Der kcrckcnn upkumstenn der ¡tercie
Wölborgius van landen huesen unde Rente begynnende up paeskenn unde niijchelij 160Q volgende.
Het HS. heeft ook een rubriek, getiteld: Volgen de Offijliantc lasteun der kercke Wolburgius
anno i 6 o q , waarin de aanteekening ,,Arent Janseun koester tho sunte marten 50 emd. g l." — Het
HS., vermeld in Reg. , Afd. I , n°. 4, zijnde een Boek van ontvangst en mtgaaf van de goedercn
van St. Walburgs kerk, 1636 en 1633, heeft de aanteekening „Jan Seiners koster van St. Meerten
is rnede de kosterye van St. Walburgen huirvrij toegestaen.”
7) Zie beneden.
8) Vgl. J. Re it sm a , „De Persona van Groningen", Bijdragen tot de Gesch. en Oudheidk. ins.
van de provincie Groningen, I I I , blz. 315. ZuiDEMA, a. w., blz. 15.
9) Vgl. Fe i t h , Reg. I I , op het jaar 1567, no. 1 , 2.