— 32 -
Paus Johannes XXIII honderd dagen aflaat aan hen, die hunne devotle
kwamen doen in „capella sive altare beatorum Philippi et Jakobi” !). -
Blijkens een testament van den Priester Alb. Cotering van 25 Juni 1322 2) ,
waarin hij de opbrengst van een deel van zijn land bestemde om jaarlijks
te worden verdeeld onder de Priesters der Martini kerk8) en de armen,
ter viering van zijn sterfdag, had de kerk 00k een altaar, gewijd aan den
h. Petrus ). Een brief van 4 December 1442 vermeldt een altaar van Drie
Köningen ). Sedert Keizer Frederik I in 1164 aan zijn Aartskanselier
Reinald, Aartsbisschop van Keulen, de hoofden der z.g. drie koningen ge-
schonken had en die reliquieen uit Milaan naar de Keulsche Dom overgebracht
waren, was de legende van Caspar, Melchior en Balthasar door
de gansche kerkprovincie van Keulen en derhalve 00k in ons vaderland
bekend. Hun feestdag was 6 Januari, door onze vaderen „dertiendach”
geheeten, daar hij viel op den 13den dag van het kerkjaar, hetwelk met
Kerstmis begon6).^^ Een brief van 15 Juli 1463 vermeldt het — destijds
x) Zie over Philippus, Ev. v. J o h . i , 44 v.; 6 , 5 v.; 12, 21 v.; 14, 8 v. H a n d . d . Ap. i , 13.
Wat Jakobus betreft, is van de drie N. T.iscbe personen met dien naam waarschijnlijk bedoeld
Jakobus, de zoon van Alpheüs en Maria (M a t tp i . i o , 3; M a r k . 3 , 18; L u k . 6, 15), die in M a r k .
15, 40, met het 00g op zijn gestalte, „de kleine” , misschien beter, in onderscheiding van Jakobus,
de zoon van Zebedeus en Salome, „de jongere” , heet — , aangezien de feestdag van Philippus'
en Jakobus de jongere in het Westen viel op denzelfden dag, 1 .Mei. Vgl. D. H. K e r l e r , Die
Patronate der Heiligen, 1905, s. 177 e.e. Over Philippus en Jakobus vergelijke men, desgewenscht,
mijn bewerking van het Bijbelsch Woordenboek van E. RlEHM, I I , blz. 411 v.; I , blz. 909.
2) Het laatst gedrukt in het Oorkondenb. onder n°. 274. Vgl. DRIESSEN, Monum. Groning. ,
IV , p. 898 sqq,
°) Ook de koster werd niet vergeten: „cappellanis et custodi eeclesie predicte sex denarii
sterlingorum” . Tot verklaring van de verbinding „cappellanis et custodi” zij herinnerd, dat de
koster of sacristaan behoorde tot de lagere geestelijken en als zoodanig de bevoegdheid had om
de mis te lezen. Ook was hij belast met het onderwijs der jeugd en moest, overeenkomstig zijn
titel (koster, van het Lat. custos, bewaker), de boeken5 bekers, kleederen en sieraden bewaken
en bewaren, het licht aansteken, de klok luiden, den Priester behulpzaam zijn en toezien dat.
op het kerkhof niets onbehoorlijks plaats had. Evenals de Priesters en de Voogden moest hij
verschijnen voor den Zeendstoel van ■ den Deken van Drente, als deze zitting hield. Ter vergoeding
had hij het genot van kleine prebenden, waarvoor hij echter kleine benoodigdheden, b.v. kaarsen
bij het lezen der missen, moest aankoopen. Onze vrome voorouders bleven niet in gebreke,
ook voor hem groote of kleine dotaties a f te zonderen — , de oorsprong der kosterijgoederen. Zie
H. Pic c a r d t , Advoc. bij het Prov. Gerechtshof te Groningen, De Kosterij-goederen der Herd.
Kerkgemeenten in de firovincie Groningen, 1859, blz. 7 v. BOELES, a- w., blz. 8 v.
4) „Altari sancti Petri deservientibus” . Petrus was de patroon ook der visschers en vischr
koopers: M o l l , Kerkgesch. v. Nederland, I I , 4, blz. 99; K e r l e r , a. w., s. 114 f. Over de sage
van Egistus, die, met anderen, door den Apostel Petrus herwaarts zal gezonden zijn, zie men
M o l l , a. w ., I , blz. 63 §)]
5) F e i th , Het Gr on. Beklemregt, I I , blz. 496. F e i th , Reg., I , op het jaar 1442, n°. 2.
6) Volgens Mo l l , Kerkgesch. v. Nederland, I I , 3, blz. 215 v. Vgl. Ke r l e r , a. w., s. 84 e.e.
— Op grond van de drie geschenken (goud, wierook en mirre) zouden de „wijzen” , eigenl.
magers, van Ma t th . 2 drie in getal geweest zijn, en op grond van Psalm 68, 30, 32; 72, 10;
Jes. 49, 7 ; 60, 3 , 10 heeft men ze sedert de 5de eeuw voor koningen gehouden. Hunne namen
komen voor bij Beda (zie Pe t r . Gomestor , Hist'. Schol., 8).
onlangs opgerichte — altaar ter eere van St. Maria, St. NikotaaS,
St. Pranciscus en St. Margaretha'). Welke Margaretha bedoeld wordt, is
twijfelachtig2) ; de drie andere heiligen waren hier ter stede zeer
populair: ook aan 'de h. Maria en den h. Nikolaas was de A -3) , en aan
Franciscus van Assisi, den. stichter van de orde der Franciskaners, de
Broederenkerk gewijd4). — Een brief van 1480 spreekt van het St. Jacobs-
o f h. kruisaltaar5) , een ander van 1521 van het h. Tienduizend
martelaren-altaar6) ; het eerste lag gewoonlijk op de scheiding' van koor
en schip") en Staat vermoedelijk in verband met de vereering van het
kruis van Frederik I Barbarossa8), waarvan in den Dialogus Tniraculorum
van C a e s a r i u s v a n H e i s t e r b a c h sprake is 9). Voorts lezen wij herhaaldelijk
van het altaar van O.L. Vrouw ter Nood^®), onder welken naam de moeder
van Jezus ook vereerd werd o. a. in Kennemerland, bij Heilo, öf omdat
zij zieh- hier een bijzondere beschermster „in den nood” betoond had,
öf naar aanleiding van de voorstelling van Maria met' het lichaam van
den gestorven Verlosser op haar schoot11), Het meest vermaarde altaar
in de St. Maartens kerk was dat van St. yan Baptist, vanwege de daarbij
bewaarde reliquie12).
Elke behoorlijk toegeruste Middeneeuwsche kerk was in het bezit van
reliquieen van een of meer heiligen. Van die in -de St. Maarten bericht
de Groningsche geschiedschrijver, C o r n e l i s K e m p , kort en sober:
„In deze kerk rust het lijk van den h. Odgerus, martelaar en leviet,
? F e i t h , Reg., i e vervolg, op het jaar 1463, n°. 23.
2) Margaretha., een der X IV auxiliatores, sedert de 7de eeuw, ook in het Westen en vooral
in Engeland vereerd , öf M. van Cortona, geb. 1247, in het Italiaansche Liviano, uit de orde der
Franciskaners? Zie over beide Wetzer u. Welte’s Kirchcnlexicon, 2te Aufl., Bd. V III.
Hj Zie beneden.
4) Vgl. P.. HOFSTEDE DE Gr o o t , Geschiedenis der Broederenkerk te Groningen, .1832. Over
Franc, van Assisi ( f 3 Oct. 1226) raadplege men Pau l Sa b a t ie r , Leben des h. Franz von
Assisi, deutsch v. Marg. Lisco, 1897.
5) F e it h , Reg., ie vervolg, op het jaar 1480, n°. 26.
6) F e i t h , Reg., I , op het jaar 15.21, n°. 3.
7) Mo l l , Kerkgesch. v. Nederland, I I , 3, blz. 157.
8) R e it sm a , Gron. Volksalm., 1892, blz. 100 v.
9) Zie beneden.
30) R‘g-< Afd- 11 > n°. 191, 2 i i , 213, 215, 223, 229, 236, 253, 256, 259, 261, 262, 264,
‘ ' 294. 312, 339-
u ) zie De Volks-Missionaris, Godsdienstig Maandschrift, XI , blz. 277 v. 330, 372.
12) De altaren stonden in het langhuis tegen de pilaren. Alleen van het h. kruisaltaar wordt
uitdrukkelijk gezegd, dat het stond in het Noordelijk, van het O. L. Vrouwen altaar ter noet en
van het altaar van St. Maria, St. Nikolaas, St. Franciscus en St. Margaretha dat het stond in
het Zuidelijk gedeelte der kerk. Van het O. L. Vrouwen altaar ter noet wordt in charter n°. 191,
op het jaar 1502 (Reg., Afd. II), gezegd, dat het „nu nijes getimmert is” . Het zal dus kort voor
dat jaar gesticht zijn.
C. H. VAN r h i jn , Temftla Groningana. o