Het z.g. > Westelijk gestoelte, vóór het orgel, later voor een deel
Professoren gestoelte, werd aanbesteed in 1843 en kostte ongeveer
/3250.— 1). Bij besluit van Kerkvoogden van 18 December 1890 werden
eenige banken ten gebruike afgestaan aan Studenten2).
Het merkwaardigste overblijfsel uit de Middeneeuwsche St. Maarten
is het Orgel. De bloei van de vaderlandsche toonkunst dagteekent hoogst
waarschijnlijk reeds van de n de of I 2 de eeuw, en sedert het einde der
13de was het orgel hier vrij algemeen verbreid3). Te Groningen hadden
de Statuten4) van de in 1318 gestichte geestelijke Broederschap der Kalenden
ook bepalingen ten aanzien van het gebruik des orgels bij hare gods-
dienstoefeningen, en dat de Gemeente onder hare eerste mannen ook
gelukkige beoefenaars der toonkunst telde, bewijst het opschrift, hetwelk
de stedelijke Regeering in het jaar 1691 voor het orgel in de Martini
kerk plaatste;
„Opus Rodo Ip h i Agricolae,
Ante annos CCXII patriae
Hujus civitatis Syndici,
Semel iterumque auctum,
Ac denuo vetustate et inerti
Refedione corruptum,
Cos s. et Sen. G. ob gratam
Memoriam civis sui
Immortalitate dignissimi,
Integritati pristinae
Restituí cwraverunt
E x S. C. Ann. Aer. Christ. CIDIDCXCI.”
9 Reg., Afd. I l l , n°. 48, 49, 5 1 , 54, 5 5 , 5^-
2) Reg. , Afd. I l l , n°. 9 1 , blz. 163, 167.
3) Zie over het orgel (van het Grieksche ogyavov) O t t e , Handb., I , s. 322 ff. ; Katech. , s. 107,
en voor ons vaderland, o. a. N. C. K is t , ,,Het kerkelijke orgel-gebruik bijzoiider in Nederland'1,
Archief v. Kerkel. Gesch.. X , blz. 189 v.
4) Het laatst gedrukt Oorkondenb., onder n°. 260: „Ende wanneer daer Gracias is ghelezen,
so zullen de hovedinghe besetten de missen des morghens -to singhen ende de Epistelen ende
Ewangelien to lesen ende bevelen elken lekebroder, dat he sai hebben enen man op den orghel
to blazen. . . ." De Broederschap der Kalenden bestond uit geestelijken en wereldlijken, die op
gezette tijden vergaderden, hoofdzakelijk tot het doen van zielmissen voor gestorven verwanten.
Meestal vergaderden zij den eersten dag der maand (kalendae), vanwaar de naam. Behalve te
Groningen waren dergelijke broederschappen o.a. te Baflo en Uskwert. De „hovedingh’1, van wien
boven sprake is , was de voorzitter van de Groningsche broeders. Vgl. B o e le s , De geestelijke
goederen in de provincie Groningen van de vroegste tijden tot op heden, 1S60, blz. 31 v. Zie ook
Gron. Volksalm., 1838, blz. 154.
„D e Bnrgemeesters en Raad der stad Groningen hebben het werk van R u dolf
A g ricola , voor 212 ja ren Syndicus V van deze stad, nadat het een en andermaal ver-
groot en later door ouderdom en een gebrekkige herstelling bedorven w a s, ter
dankbare nagedachtenis van hunnen, de onsterfelijkheid zoo waardigen burger, in
zijn voormalige zuiverheid laten her stellen, bij Raadsbesluit van het ja a r lö q i."
Op het orgel doelt de dichter G. Outhof in het bijschrift onder het
portret van Agricola ):
„Zie hier ’t afbeeldsel van dien grooten redenaar
En hveeden Maro, die met zijn vergo de snaar
EnEheerlijk Orgelwerk, zoo kracktig zieh deed hooren,
Dat het van Gruno’s stad klonk tot in 'shemels korert'f.
Evenals de meeste orgels in de 17de en 18de eeuw is ook het
onze versierd met verguld snijwerk en beeiden van op een bazuin blazende
Engelen. Aan de bovenzijde zijn afbeeldingen aangebracht van twee
leeuwen en daarnaast van evenzoovele draken. Het plafond vertoont een
uitspansel met wolken. De vier pilaren, waarop het orgel rust, zijn uit
het laatst der i8de eeuw ). Het orgel zelf was in eersten aanleg klein
en bestond alleen uit het tegenwoordige Rugpositief6). In 1542 werd het
vergroot. Dat het in het laatst der i6de eeuw een voortreffelijk orgel
was, blijkt uit den lo f, dien de in hun tijd zoo voortrefifelijke Duitsche
Organisten en componisten, Leo en Casper Haszler er aan toekenden.
Daarna kwam het in een treurigen toestand; het was in 1640. geheel
bedorven. In 1690 besloot de Raad de herstelling op te dragen aan den
^ Syndicus, d. i. stadsadvocaat, in de Hollandsche steden de pensionaris. Vgl. Tegenw.
Staat van Stad en Lande, I , blz. 431. F e i t h , Redevoer., Aantt., blz. 2 v. B o s , Gron. Volksahn.,
1905 , blz. 82 | l
2) Rud. Agricola, eigenl. Roelof Huysman, geboren ± 1443 te Baflo, stierf te Heidelberg
28 October 1485. Hij was een leerling van de St. Maartens school, later zeer bevriend met Wessel
Gansfoort. Meer philoloog dan godgeleerde kan hij als de toongever van de oudere humanisten-
aangemerkt worden. Daar hij meestal een zwervend leven leidde en dikwijls buitenslands wa s , was
zijn invloed op den gang der godsdienstige ontwikkeling hier te lande beperkt. De afbeelding
van Agricola in de Kerkvoogdenkamer der Martini kerk is vervaardigd naar een oorspronkelijk
portret in olieverf, hetwelk vroeger het eigendom was van Gerardus Agricola, den laatsten abt
van Klaarkamp. Hij wordt hier afgebeeld in het kleed van een Franciskaner monnik, ofschoon
hij zieh nooit in een klooster opgehouden heeft, in welk kleed hij ook te Heidelberg in het
klooster der Minderbroeders begraven werd. Vgl. T. P. T r e s l in g , Vita et merita Rud. Agricolae,
Gron., I830. Gron. Volksalm., 1843, 61z. 1 v. J. REITSMA, Geschiedenis van de Hervorniing en
de Hei'vormde Kerk der Nederlande?i, 2e d r ., 1899, blz. 51 v.
S) Vgl. £ ron. Volksalm., 1843, blz. 12.
4) Tegemu. Staat van Stad en Lande, 1794, I I , blz. 7 1 : „Daar het voor eenige jaaren
wegens deszelfs zwaarte begon te zakken, zyn onder het uitstekend gedeelte vier pilaaren aangebracht.”
5) Ik dank deze bijzonderheden aan den heer H. P. Steenhuis, Organist der Martini kerk.