beiden „alternere” Na eenig- verzet bezweek de Kerkeraad voor de
macht van het Vorstelijk woord en ging daarmede accoord 1).
Inderdaad kwam de Regeering de souvereiniteit van de Kerk te na.
Dat Burgemeesters en Raad na het opgebroken beleg van Groningen in
1672 een jaarlijkschen solemneelen dankdag uitschreven, was naar het
hart der Broederen2). Ook dat de Gemeente brood en beker bij de
viering van het H. Avondmaal voortaan „zittende” zou ontvangen. Tot
dusver (1771) genoot zij het „staande en gaande” , waarbij de lidmaten
een voor een de beide Predikanten voorbijgingen, van den een het brood,
van den ander den beker ontvingen, en de Predikanten tot elken lidmaat
een körte toespraak hielden. Bij Resol. van den 25sten November 1771 werd
bepaald, dat het Avondmaal hier zou worden gehouden op dezelfde wijze
als in de overige Gemeenten, waardoor het het karakter kreeg van een
maaltijd. Ook nam het Consistorie „met eerbiedig welgevallen” kennis
van het Raadsbesluit om, ter bestrijding van de kosten, welke die
verandering met zieh bracht, het aanschaffen van tafels, banken enz.,
voor elke kerk uit het Stadskantoor beschikbaar te stellen een som van
f 150, zullende het tekort worden gesuppleerd uit de kerkekassen3).'
Maar zooveel te bedenkelijker was het optreden van Burgemeesters en
Raad in enkele geschillen. Het eerste betrof het bijwonen van ,,comoedien
en schouwspelen'. Met het 00g op de bediening van het H. Avondmaal
had het Consistorie de Gemeente daarvoor gewaarschuwd, tot ongenoegen
van Burgemeesters en Raad, die op hun beurt den Kerkeraad waar-
schuwden „om in consistorio over sulcke en diergelijeke saacken niet
meer te resolveren off door publicatie ijeets openbaer te maken buijten
kennisse van den Raedt” . De Stadssekretaris werd gelast, zieh in de
eerstvolgende vergadering van het Consistorie te vervoegen en hier uit
naam en op bevel van Burgemeesters en Raad bekend te maken, dat
„Haer Edd. Mog. verstaan en oordelen gemelte publicatie niet soo seer
te strecken tot opbouw en stichtinge van Godes kercke als wel tot des-
selfs onstichtinge en confusie in de politycque regeeringe” 4). Een ander
!) In de vergadering van den 27sten Augustus 1801 (Act. Consist., V ila ) .werd bedoeld
besluit ingetrokken; het had zijn beteekenis verloren. ..
2) Op den i7 den Augustus. Vgl. Acta Consist., h i , 18 Augustus, 4 September 1672.
3) Acta Consist., V , 24 Februari, 6 Maart, 4 December 1771. •
4) Acta Consist., I l l , 18 November 1683, waar de tekst der waarschuwing en de corres-
pondentie met den Raad medegedeeld wordt (Vgl. het Art. van Dr. S, D. VAN Ve e n , Gron.
Volksalm., 1894, biz. 56 v.). Ook werd vroeger een besluit van den Kerkeraad vernietigd, waarbij
aan eenige lidmaten, die op een bruiloft gedanst hadden, het H. Avondmaal was ontzegd (Acta:
Consist. , 1 , 6 Maart 1622).
- 149 —
geschil betrof den doop van onechte hinderen. Het Ministerie had besloten
dien doop te weigeren, waarop Burgemeesters en Raad bij Resol. van
24sten April 1722 het Ministerie gelastten 3) „tot voorkominge van confusie
de onechte kinderen den H. Doop niet te weigeren, maar soo wel als
an egte kinderen te administreeren, conform het al oude gebruick in
dese kercken” ). Niet minder aanmatigend was het optreden van
Burgemeesters en Raad inzake de doopvragen, welke in ons formulier
voorkomen om door ouders of getuigen beantwoord te worden. Oudtijds
werden die vragen in onze stad en provincie niet gedaan en bepaalde
de Predikant zieh tot een vermaning op grond van het formulier3). Welke
daarvan de oorzaak was, zeggen de Acta Consistorii niet, evenmin als
ik mij het aanhoudend verzet van den stedelijken Magistraat kan verklären.
Was hij misschien bevreesd voor geschillen als te Utrecht
naar aanleiding van de bezwaren van J. van Lodensteyn e. a. (± 1676)
en later te Monnikendam van Bernard van Keppel?4). Ruim een eeuw
was „het punt der vraegstukken” in het Groningsche Consistorie van tijd
tot tijd aan de orde, zonder dat het-een schrede nader kwam tot zijn
oplossing. Het verzoek om de vragen voor te stellen werd gedaan, in advies
gehouden, toegestaan, weder ingetrokken enz. In 1649 nam de Provinciale
Synode van Groningen het besluit dat de h. Doop in de stad en provincie
op dezeltde wijze zou bediend worden als in de geunieerde provincien6)
-1 Ik cursiveer.
2) Äcta Consist., IV , io Mei 1722.
3) Terwij'l de doopvragen hier niet gedaan werden, ofschoon zij in de overige provincien
algemeeh in gebruik waren, was het ten aanzien van de vragen bij de viering van het H. Avondmaal
juist omgekeerd. De zaak is deze. De Synodale Resolutie van n Juli 1817 (vgl. die van
13 Juli 1S1S) verordende o. a. eenige vragen bij de voorbereiding tot de viering van het
H. Avondmaal. Echter bestond dit gebruik reeds van oudsher te Leeuwarden en te Groningen;
te Groningen had men daarvoor een bepaald formulier, hetwelk het eerst vermeld wordt in de
Synodale handelingen der Kerk van de Provincie Stad en Lande op het jaar 1659, Art. 6 1 , en
in zijn geheel medegedeeld wordt door Y p e ij en D e r m o u t , GcscMedenis der Nederl. Hcrvormdc
Kerk, I , Aantt., blz. 235 v. Volgens een onderzoek van Dr. H. E. V in k e , Hoogl. te Utrecht,
bestond dat gebruik ook in d e 'K e rk te Emden in 1594, die-, gelijk bekend is , door Menso Alting
in, nauwe betrekking met de Kerk te Groningen stond (zie b o ven, blz. 69) eh als haar moeder
kan aan gemerkt worden. Hoogst waarsehijnlijk heeft Alting dus het gebruik te Groningen inge-
voerd en wel voor hen , die voor de eerste maal het H. Avondmaal hielden, daar de vragen te
Emden een in het oogvallende overeenkomst met die te Groningen hebben. De Emder Kerk zal
het gebruik ontleend hebben aan die van de Paltz, vermoedelijk ter vervanging van de oorbiecht.
Te Leeuwarden zal het gebruik ingevoerd zijn door Sibrandus Lubbertus , die ook eenigen tijd te
Emden werkzaam was. Vgl. H. E . V i n k e , „Over den oorsprong van het voorhouden van eenige
vragen aan de gemeente bij de Voorbereiding tot het Heilige Avondmaal", Archiefvoor Kerkdijke
Geschiedenis inz. van Nederland, V I , blz. 3 . v. Groningen neemt in de vaderlandsche kerk-
geschiedenis een eigen standpunt in : vgl. boven, blz. 60.
4) J- A. M. M en s in g a , De Liturgische Schriften der Nederl. Hervormde Kerk, blz. 449 v,
6) Vgl. Y peij en De rm o u t , a. w., i n , blz. 25S.