de laatsten voerden het werk u it1). De ongeveer terzelfder tijd (1224)
gebouwde vermaarde kerk der Cisterciénser abdij te Aduard was het
werk van een „leekebroeder en zijn zoon", die vooraf naar Clairveaux
in Frankrijk gezonden werden om het model, de kerk van den h. Bernard,
te bestudeeren2). U b b o Em m iu s en de schrijver van Oudheden en
Gestickten van Groningen en Groningerland geven een aantal merkwaardige
bij zonderheden over den bouw en de „wondere deftigheit van de Aduarder
k e rk 3) , maar volstrekt niets over den bouw der oude St. Maarten ).
Uit welk materiaal de kerk bestond? „Uit echt Groninger bouwmateriaal,
i E X H
X R , A
Steenhouwersteekens.
enkel en alleen Groninger baksteen, met volkomen uitsluiting zelfs van
bergsteen” 8). Aan de buitenzijde van den N.O. en Z.O. koormuur en in de
binnenzijde van het N.W. venster van de boven-consistoriekamer zijn nog
onderscheidene figuren zichtbaar. Het zijn de z.g. steenhouwersteekens. Elke
1) Vgi. Mo l l , a. w., I I , 3 , blz. 133. H. O t t e , Handb. der kirchl. Kunst-Archäologie des
deutschen Mittelalters, 5te Aufl., 2 Bd., I I , 1884, s. 24. 482 ff. Archäologischer Katechismus,
3tte Aufl., 1898, s. 9.
2) Vgl. Oudh. en Gesticht. van Groningen en Groningerland, 1724, blz. 187. 220. De leekebroeder
werd daarom in de kerk begraven, alleen het voorrecht der Bisschoppen (blz. 220). Zie
ook J. K r e u s e r , Wiederum christlicher Kirchenbau, 1868, I , s. 53•-
8) Vgl. Oudh., blz. i 87. 220.
4) Vgl. E m miu s , o. c . , p. 40. Oudh., blz. 51.
5) C. H. P e t e r s , Oud-Groningen, blz. 6ç. — De meeste oudste kerken hier te lande waren
van hout en riet, hetwelk de bodem in overvloed opleverde. De kerk, die Lebuinus te Deventer
stichtte, was van hout (G. D um b a r , Het kerkel. en wereltl. Deventer, i 732> I» blz. 1,82) en
volgens een charter bij Heda {De Episcop. Ultra]ectinis, 1643, p. 86) werd c. 95° de houten
munsterk'erk te Tiel door een steenen vervangen. Nog in 1381 werd de St. Ursula, thans Nieuwe
kerk, te Delft opgetrokken van hout {Oudh. van Delft, Delfland en 's Gravenhage, 1720, bl. 66),~
en eerst in 1648 verkreeg de kerk te Noorddijk (Groningen) een steenen toren (P. Boeles , Het
tweehonderd vijftigjarig bestaan der Herv. gemeente te Noorddijk, 1846, blz. 80). In aanzienlijke gemeen-
ten zullen de kerken van den aanvang wel geheel of gedeeltelijk van steen zijn' geweest (Mo l l ,
a. w., I , blz. 382). Van steen was ook de Aduarder kerk, en ,.in ’t jaar des Heere 1296 werd
te Scharmer een nieuwe kerk op het zand gebouwt, veel schooner dan de andere steene k e rk ,
die hunne voorouders op een moeras gebouwt hadden” {Oudh. en Gesticht. van Groningen, blz.
416). Zie verder o. a. O t t e , Handb., I , s. 31 f. Katech., s. 12.
steenhouwer verkreeg n.l., wanneer hij gezel werd, een teeken, dat bij
in de door hem bewerkte steenen mocht inhouwen, wanneer de Meester
het werk goedgekeurd had. De^e teekens hebben den vorm van tegen
elkander geplaatste of elkander kruisende pijlen, soms, als in het N.W.
venster van de boven-consistoriekamer, dien van letters, en zullen stukken
van het gereedschap of de eerste letter van den naam van den steenhouwer
aanduidenx). In ons vaderland werden of worden dergelijke teekens
nog aangetroffen, o. a. te Hasselt en in den koormuur te Eiburg2).
Een ander merkteeken van de oude St. Maarten is de ring van gebakken
steen boven den ingang aan de N. en Z.O. zij den3).
De kerk werd opgedragen aan en stond dus onder de bijzondere
bescherming van Martinus, Bisschop van Tours. Volgens den Tegenwoor-
dige(n) Staat van Stad en Lande*) meenden sommigen dat zij vroeger
aan Johannes den Dooper gewijd was. Voor die bewering bestaat echter
geen enkele grond; misschien dankt zij1 haar ontstaan aan de omstandig-
heid dat de kerk in het bezit was van een arm van den Dooper6).
Martinus was ontegenzeggelijk een interessante figuur8). Geschriften liet
hij niet na ; van wetenschappelijken arbeid hield hij zieh verre. Hij was
geen geleerde, zooals zijn iets jongere tijdgenoot Hieronymus. Bij hem
ging de neiging tot bespiegeling gepaard met de aandrift tot practischen
arbeid. Fanatiek jegens Heidensche afgoderij en Ariaansche ketterij, maar
tot zachtheid gestemd als de mensch oog in oog tegenover hem stond.
Gevoelsmensch; hartelijk, indrukkelijk., teeder; eenzijdig, maar in zijn
eenzijdigheid groot; zonder diepte van geest, maar met het genie der
Volharding; allen overtreffend en toch aller dienaar; thuis in de zicht-
bare, nog meer in de onzichtbare wereld, zoodat hij den duivel onder
*) Reeds aan de oud-Romeinsche gebouwen werden deze teekens aangetroffen. In Duitsch-
land komen zij sporadisch voor sedert het einde der 11 de, en veel vaker sedert het midden der
12 de eeuw, kennelijk in verband met de emancipatie van den derden stand. Vgl. H. Be r g n e r ,
Handb. der kirchl. Kunstaltertiimer in Deutschland, 1905, s. 23 ff. OTTE, Handb. I I , s. 490;
Katech. s. 9 ff. KREUSER, Kölner Dombriefe oder Beiträge zur altchristl. Kirchenbaukunst,
1844, s- 289 f f , waar ook het noodige over de Middeneeuwsche Bouwvereenigingen gezegd wordt.
Zie voor ons vaderland: Bijdr. v. d. Geschied. van Overijssel, V ., blz. 85. Nederl. Spectator,
1872, Januari.
2) Volgens een bericht in het Nederl. Magazijn, 1843, blz- 383.
3) Vgl. A cker St r a t in g h , Gron. Volksalm., 1845, blz. 60.
, 4) Dl. I I , bl. 70.
5) Zie beneden. Niet de Dooper (Ot t e , Handb., I , s. 578), maar St. Maarten was dan ook
de schutspatroon van onze stad.
6) Daar ik niet mag veronderstellen, dat al de lezers van dit geschrift in het bezit zijn van
mijn biografie van Martinus van Tours (Utrecht, Kemink & Zo d n , 1907), geef ik hier een overzicht
van het leven van den heilige en verwijs voor zijn tijd, voor zijn broederkring en voor de
geschiedenis van zijn vereering naar dat geschrift.