t Zegel van het Olde
Convent, ook genaarnd
Clarissenconvent of Gees-
telijk Maagdenklooster.
Zegel van het Vrouw--
Sijwenconvent.
Zegel van het Franciscaner- of
Minderbroedersklooster.
Zegel van het Predikheerenconvent,
ook genaamd Dominikaneroi
Jacobijnerklooster.
Zegel van het Heilige Geest-
gasthuis.
Zegel van het S. Geertruidsgasthuis
in de Peperstraat.
H. Geestgasthuis'), van het St. Geertruidsgasthuis2), van het St. Anthonie-
gasthuis *), de kapel van het Vrouw Menoldaconvent4) en van het Vrouw
Sijwenconvent6). Maar ook na de verheffing van de A kapel tot parochie-
kerk, bleef de St. Maarten de hoofd- en was zij de Moederkerk van al de
kerken in het Goorecht. Betreffende het laatste hebben wij een bericht
uit de tweede helft der i6 de eeuw van den reeds genoemden geschied-
schrijver K em p iu s , dat in zijn tijd „al de kerken van het Goorecht aan
de St. Maartens kerk, als de Moederkerk, een jaarlijksche schatting
betaalden ’ ®), 'Dr. A c k e r S t r a t i n g h vermoedt, .,,dat de z.g. Grinspenninck
of Groninger penning bedoeld is , welke, volgens de oude liggers van de
opkomsten van Groningen uit het Goorecht, o', a. nog van dien uit het
jaar 1584, moest voldaan worden te Groningen, „op St. Marten in des
Pastoers hoff7)» op den steen; dezelve steen wort genoempt des Bisschops
steen. Elck tinstpenninck wort genoempt een olt vleemsche; elck olt
vleemsche wort betaelt mit anderhalf groninger stuuer.” Men gaf dan
„des pastoers maechden” drie stuiver, omdat zij des pastoors deur op
dien dag moesten open houden, en leggen drie kussens op de grasbank
bij den steen, benevens eene ledige tinnen kan met een glas, mede op
den steen, om aldaar bier in te laten halen en te schenken.” „Het
schijnt” , zegt Dr. S t r a t i n g h , „dat deze oorspronkelijk kerkelijke, aan
den Bisschop van Utrecht op te brengen belasting, bij den overgang
van het Gooregt of de Groninger prefectuur tot de Stad, als een daar-
aan verknocht regt beschouwd en met de andere bisschoppelijke Tafel-
goederen van het Gooregt aan haar gekomen is , evenals,' met de
b Het stichtingsjaar van het gasthuis is onbekend. Vgl. Bijdragcn tot de Geschied. en
Oudheidk. , inzonderheid van de jrrovincie Groningen, X , blz. 81 v.
2) Het gasthuis werd gesticht in 1405. Vgl. D ie st Lo r g io n , a, w., I , blz. 237.
3) Het.gasthuis werd gesticht in 1517; de kerk is afgebroken. Vgl. Bijdragcn enz., X , blz. 97.
*) Vgl. Bijdrag ~en enz., I I , blz. 334 v.
5) Vgl. Bydragen enz., I I, blz. 334 v.
6) o .. c,, I I , p. 148: „In quo (het Goerecht) omnes ecclesiae solvunt ecclesie divi Martini,
predictae quasi matrici, annuum censum.”
- 1) Bedoeld wordt de weem' (zie blz. 30) of pästorie. Zij stond aan de W.zijde van het
Martini kerkhof en had een grooten tu in ,die uitgang gaf in de Kreupelstraat. Zij komt reeds voor
in'een akte van 22 Jan. 1443 (Fe it h , Reg., I , n». 7) en misschien in een H S., ongeveer uit het
midden der 15de eeuw, vermeld bij F e i t h , Het Gron. Bcklcmrcgt, I I , blz. 463. Later werd zij
bewöond o. a. door den vermaarden persona, Willem Frederiks. In 1577 nam hier de nieuwe
Stadhouc|er, George van Lalaing, Graaf van Rennenberg, zijn intrek, en in 1594 Graaf Willem
Lodewijk. O. a. den 6en Maart 1595 werd er een Landdag of Statenvergadering gehouden, terwijl
zij daarna bewoond werd door den Hoogleeraar in de-Godgeleerdheid, F. Gomarus, en misschien
vroeger door. enkele predikanten. In 1661 werd zij door de stad verkocht aan Jhr. Lud. Tiarda
.van Starkenborch en werd daarmede' privaat eigendom. Thans wordt het perheel (n°. 34) bewoond
door den heer Dr. K. Kooij. Vgl. F e it h , Het Gron. Beklemregt, I I , blz. 463 v. Gron. Voltsalm.,
1845, blz. 67 v. W. Zuid em a , a. w., blz. .107. Gedenkb. der Reductie in 1394, blz. 7 , 182.
E. Wie r süm , De: gedwongen Verecniging van Stad en Lande in 1594, 1S98, blz. 39.,