H O O F D S T U K II.
V A N D E R E V O L U T IE (1795) T O T D E R E S T A U R A T IE (1813). ■
Met de revolutie kwam de reactie. De eerste Maart van het tweede
jaar der Bataafsche vrijheid (1796) was de aangewezen dag, waarop de
Nationale Vergadering te ’s Gravenhage zou bijeenkomen. Des voormiddags
te elf uur verzamelden de burgers Representanten zieh in een der zalen
van het voormalig Stadhouderlijk hof. Vier rijen banken en tafels dienden
voor de leden: een fraai gebeeldhouwde stoel, met de zinnebeeiden van
vrijheid en broederschap, voor den Voorzitter; een antiek rond gestoelte,
rechts van den President, voor spreekgestoelte. Vier loges tegenover den
Voorzitter waren bestemd voor de vreemde gezanten en de Presidenten
der Provinciale vergaderingen; twee gaanderijen, ter weerszijden van de
zaal, voor het talrijk publiek. De Representanten, onder welke hoogleeraren,
advocaten, priesters, prtedikanten en gewone burgers, werden een voor
een door den hofmeester binnengeleid, terwijl hunne zitplaatsen bij loting
aangewezen werden, om te voorkomen dat de afgevaardigden uit dezelfde
provincie, zooals bij de Staten Generaal het geval was, zieh bij elkander
zouden voegen. Hunne plaatsvervangers namen achter hen zltting. Na
het voorafgaand ceremonieel, waarbij een Comrnissie uit de vroegere Staten
Generaal met groote statigheid het bestuur aan de Nationale Vergadering
opdroeg, ging men over tot de benoeming van een Voorzitter. Van de
negentig stemmen verkreeg burger Pieter Paulus er acht en tachtig;
waarop hij met het teeken zijner waardigheid, een sjerp in de nationale
driekleur, omhangen en naar zijn zetel geleid werd.
In de zaal heerschte een diepe stilte. Men besefte de beteekenis van
het oogenblik. „Ik verklaar” , dus sprak de gelcozen President, „in naam
van het volk van Nederland, hetwelk wij hier vertegenwoordigen, deze
vergadering te zijn het representeerend lichaam van het volk van Nederland”
. Zoodra de President had gesproken, verhief zieh het gejuich. Eenige
trompetters kondigden uit de ramen van het hof het gebeurde aan de
duizenden op het Binnenhof aan. Allerwege klonk de verrukkelijkste
muziek. De hoeden werden op de degens en bajonetten gestoken. De
schare juichte „Vivat de Republiek” . Velen hadden de tränen in de oogen
van dankbaarheid.
Ik ontleende deze ietwat gezwollen beschrijving aan een officieuze
bron1). Zij teekent de stemming, waarmede de nieuwe orde van zaken
ontvangen werd. Het oude regime had afgedaan. Het laatste belangrijke
moment in de betrekking van Kerk en Staat voor 1795 was de invoering
van de nieuwe Psalmberijming, den 20sten September 1774. De vrijzinnige
denkbeeiden, ook van vaderlandsche Hoogleeraren ) waren op het punt
van verwezenlijkt te worden. Dat het ontslag van Ds. Brunsveld de Blau
met de patriotsche woelingen samenhing, blijkt uit de omstandigheid,
dat hij in 1795 op aandrang van de groote Burger-societeit in zijn dienst
werd hersteld. De Publicatie van de provisioneele Representanten van het
volk van Holland, in hetzelfde jaar, kort na het vertrek van den Stadhouder
(18 Januari) uitgevaardigd, vertolkte vrij wel de communis opinio: „Ieder
mensch heeft het recht om God te dienen:,. zooals hij wil of niet wil,
zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden” , en
„Daar alle menschen gelijk zijn, zijn alle verkiesbaar tot alle ambten en
bedieningen, zonder eenige andere redenen van voorkeur dan die van
deugd en bekwaamheid.”
Aan beide beginselen bleef de Nationale Vergadering getrouw. Den
2 3en Mei 1796 deed de afgevaardigde van Amstelveen, burger Ploos
van Amstel, het voorstel om te decreteeren: „dat er geen heerschende
kerk meer zou zijn” , en voorts „dat de gewestelijke besturen. zouden
aangeschreven worden om de voorrechten en octrooien ten behoeve der
Gereformeerde kerken, Godshuizen, diaconieen enz. in te trekken” . De
discussien waren breed en hartstochtelijk. Zij liepen hoofdzakelijk over
de idee „heerschende kerk” , de toekomstige bezoldiging der Predikanten,
de rechten van den mensch en het recht van den eigendom. Diep ging
het debat niet. Hooge oratorie en läge platitude 1 Veel groote woorden
en weinig historische zin! Grieven tegen de voormalige heerschende
Kerk, te over! „Die z.g. vereeniging van godsdienst en Staatkunde” ,
meende de Kamper Predikant Kantelaar, ,,is niets anders dan 'een
schepsel (sic)’ van bedrog en overheersching” *).. De heerschende Kerk,
b Dagverkaal der Handelingen van de Nationale Vergadering enz., 1796, I , blz. 1 v. Vgl.
Geschiedenis der Christelijke kerk in Nederland in tafereelen, I I , 1869, blz. 610 v. Ypeij en
De rm o u t , a. w., IV, blz. 145 v. H. T. COLENBRANDER, De Bataafsche Republiek, 1908, blz. 83 v.
2) B.v. van de Leidsche Hoogll. Noodt en Pestei, en van de Groningsche Jean Barbeijrac
en F. A. van der Marek. Ook de Utrechtsche Hoogleeraar Trotz was een warm voorstander van
v.erdraagzaamheid en vrijheid in de godsdienst.
8) Dagverhaal, 11 , blz. 98,