avond na het verraad vertoonde Bartold Entens zieh met zijn krijgsvolk
voor de poorten der stad. Roofzuchtige benden van beide zijden liepen
de provincie a f, „den armen huisman beroovend, de kerken plunderend,
de weemen in brand stekend. In 1584 stonden op een tijdstip negentig
heerden aangeslagen om „by den keerse” verkocht te worden” 1). Het
kloosterleven had in Groningen zijn bloeitijd gehad. Kloosters stonden
ledig of werden herschapen in vestingen, waartoe zij vanwege hun hoog
en zwaar muurwerk bijzonder goed geschikt waren of werden in brand
gestoken, als in 1580 de beroemde abdij van Aduard met haar bibliotheek
en archief2). Kerkklokken werden omgesmolten tot kogels of geschut.
Dorpsgeestelijken gingen openlijk of in ’t geheim tot de Hervorming over
en lieten hun weemen onbeheerd achter uit vrees voor vervolging. „De
inwoners gingen onder zware oorlogslasten en brandschatting gebukt. De
gronden lagen woest en onbebouwd. De kerkemeijers waren niet bij
machte om de huur te betalen en dat er nog van inkwam, werd tot
verdediging gebruikt. Vandaar, meldt een geschiedschrijver, dat aan
herstelling en instandhouding van kerkelijke gebouwen niet te denken
viel, zoodat de toren te Godlinze omviel en anderen/ in den meest bouw-
valligen Staat verkeerden . . .” 3). Hoe in dezen chaotischen toestand de
gewenschte eenheid te brengen en aan het kerkelijk leven vaste vormen
te geven, was de vraag, welke de overwinnaars wel het eerst te be-
antwoorden hadden.
De belegerden hadden als vierde punt van capitulatie voorgesteld:
„Dat de olde Catholyke religie ende exercitie van dien in zijn esse ende
weerden blyven zal. Abdissen, commandeuren, provoosten, pryeren,
gardianen, pastoren mit alle geestelykheid in possessie ende vryen gebruik
heurer conventen, conventsgoederen, leenen, beneficien ende geestelyke
ceremonien ende dienst maintineeren, gehandhavet, bescharmt, 00k alle
versettinge van landen, renten, lasten, schulden ende swaaricheeden,
zoo ze voorhen ende durende deze troubelen bes tot dato dezes tot
1) Dr. G. A. Wumkes , De Gereformeerde Kerk in de Ommelanden tusschen Eems en
Lauwers (1595— 1796). Volksuitg., 1905, blz. 84 v.
2) Vgl. E. WlERSUM, De gedwongen Vereeniging van Stad en Lande in 1594, 1898,
blz. 186 v.
3) Boeles , De geestelijke goederen in de provincie Groningen, van de vroegste tijden tot oft
heden, 1860, blz. 49. Aan dit geschrift heb ik 00k in het vervolg enkele bijzonderheden ontleend.
Het behandelt gedeeltelijk dezelfde stof. Maar terwijl Boeles 00k de provincie behandelt, beperk
ik mij uiteraard tot de stad. Ook loopt mijn geschrift door tot den tegenwoordigen tijd en is
daarin verwerkt het belangrijkste uit de Acta Consistorii en het Archief der Kerkvoogdij. Het
laatste stond niet ter beschikking van Mr. Boeles.
heur alimentatie, onderhoud ende sonst, opgenoomen ende gemaakt,
geconfirmeert ende bestedigt worden.” Het spreekt vanzelf, dat de overwinnaars
zieh hierin niet konden vinden. Art. 6 van het Tractaat van
Reductie bepaalde: „Dat binnen der Stadt Groeninghen ende Landen
gheen ander religie geexerceert zal worden dan de Gereformeerde
religie, zulex als die jegenwoordelick inde Geunieerde Provincien open-
baarlick geexerceert wort, mitz dat nyemandt in syn conscientie oft
gewissen zal wordden geinquireert, ondersocht oft beswaert. Ende dat
alle die cloosters, gheestelicke ende cloosters goederen zullen in jegens-
woordighen staet blijvertj tot dat bij de Heeren Staten Generaei den
staet van de Stadt Groeninghen ende Ommelanden behoorlick geredres-
seert sal zyn, mitz dat alsdan bij de Provincie zelff op het gebruyek der
goederen ende onderhoudt vande gheestelicke persoonen behoorlicke
ordre sal wordden gesteldt; welverstaende dat zoo veel de Commanderien
van Werfum, Wytwerdt ende Oosterwierum aengaen, dat die sullen ge-
houden ende getracteert worden als gelycke Commanderien, inde anderen
Geunieerden Provincien gelegen zynde.”
Ten einde aan deze bepaling vastheid te geven en de Gereformeerde
kerk in onze stad te bouwen, werden vier Predikanten beroepen,
ouderlingen en diakenen benoemd, die in de herfstmaand van hetzelfde jaar
bevestigd werden. Ook hebben Burgemeesters en Raad, als met de uit-
voering van het Tractaat belast, den i6den van dezelfde maancl, „met
advys ende op ’t welbehagen van Wilhelm Ludwig, unsen genadigen
Hern Stadtholder, gestatuert, beraempt en geresolveert. . . ter eeren
Godes, ende opbouwinge syner Gemeente, een eeuwighdurende Kercken
ende Schoelen Ordnung” , welke moest gelden voor de stad en hare juris-
dictien (het Goorecht en Oldambt), en als „een saeke van groter impor-
tantie” ook door den Stadhouder onderteekend werd1). Drie maanden
later, den 20sten December, vaardigde de Stadhouder een mandaat uit aan
„allen kerkvoogden van de kerspelen der Omlanden” , volgens hetwelk
destijds reeds gecommitteerden benoemd waren om ook voor de Ommelanden
een Kerkorde op te stellen2), welke den 2 7sten Februari van het
H Men vindt ze vöör de Acta Consistorii, I , p. i— 30, en , het eerst gedrukt met de onder-
teekening van de Groningsche Predikanten tot het jaar 1661 , bij Bru ch er u s , Geschiedenis van
de vestiging der Kerkherv. in de ftrov. Groningen enz. Bijlagen, blz. 425 v. Vgl. F eith , Het
Gron. Beklemregt, I I , blz. 373.
2) De tekst geeft Bo e l e s , a. w., blz. 57. In dat mandaat werden aan de huurders en
Pachters „sittende vp de landen ende goederen gehoerende onder enighe pastorien ende vicarien
ende costerien in den Omlanden” , de huur en pacht opgezegd. Geen pachtbrief, door de vorige
Regeering afgegeven, was geldig, al was het pachtjaar nog niet verloopen. De fundatiebrieven
betreffende het jus patronatus, de prebenden en vikarieen moesten binnen vier weken ingeleverd
worden bij Jonkh. Johan van Starckenborgh.
C. H. VAN RHIJN, Temftla Groningana. 9