regel g o ld „tout bien ou r ie h ' sou d it geschrift missc/iien in de pen gebleven z ijn ,
maar vooreerst mag h ij, die het me erder e to il, het mindere niet terughouden, en ten
andere bekoorde mij de gedachte om acm mijn arbeid voor de Gronihgsche kerken
een wetenschappeljjke afro?iding te geven. Het onderzoek en de registreering van
het archief der Kerkvoogdij, hetwelk ik eenige ja ren geleden uit allerlei schuilhoeken
te voorschijn bracht '), scherpte mijn oog voor menige bijzonderheid, welke tot dusver
onbekend o f niet behoorlijk gefixeerd 20as. Mijne biographie'én van de h. Walburg2)
en den h. Martinas van Tours2) , naar wie de gesloopte St. Walburgs kerk en de
Martini genoemd z ijn , brachten mij va n zelf op beider vereering ook in onze plaat-
s e ljk e gemeente. En zoo volgt dan op de geschiedenis der kerkheiligen die der kerken,
een eerste p ogin g , naar ik meen, om hare lotgevallen en die van het beheer te
verstaan uit haar samenhang met de geschiedenis van Stad en Lande. Ik mag dit
z eggen zonder daarmede iets te kort te doen aan de destijds verdienstelijke opstellen
van D r. G. Acker Straiingh. D eze geleerde g a f alleen een kort overzicht van de
lotgevallen der kerken, hettvelk geen aanspraak maakt op voiledigheid.
H et tweede d eel handelt over het Beheer. D e deskundige weet hoe M r. W. B . S .
Boeles in zijn magistraal geschiedkundig onder zoek naar „D e geestelijke goederen
in de provincie Groningen van de vroegste tijden tot op he den" (i860j veel belang-
rijks mededeelt ook over het beheer van onze Gemeente. V e e f maar lang niet a lles,
en dat vele niet altijd in volkomen door sichtigen vorm. De oorzaak hiervan lag
in den breeden opzet van zijn geschrift. Zooais de titel aanwijst, omvat het ook de
provincie, tengevolge waarvan de gang van ons plaatselijk beheer min o f me er
schuil gaat achter de lotgevallen van het beheer der Gemeenten in de Ommelanden.
Mr. Boeles kon niet raadp legen het gansche ar chief der Kerkvoogdij, en terw ijl
zijn geschrift uiteraard eindigt met het ja a r i8 6 0 , loopt het mijne door tot den
tegenwoordigen tijd. Ook heb ik daarin opgenomen het me?kwaardigste betreffende
de verhouding van K erk en Staat te Groningen van de Rcductie der Stad (1504)
tot de Fransche revolutie (1795), volgens de Acta Consistorii, een onbeschreven
bladzijde van de oud-Groningsche geschiedenis, en in het bij zonder genoteerd
op welke punten Groningen, in onderscheiding van de geñnieéerde provincien,
haar eigen weg ging. Niemve schepelingen plegen gaarne een stuurman a llerlei
vragen te doen. Ik heb mij daarom beijverd het antwoord te geven op zoovele vragen
betreffende de kerken en het beheer als gedurende mijn ruim twintigjarig lidmaat-
schap der Voogdij in ónze Behe ers colleges gedaan werden. Het möge de bruikbaar-
heid van mijn geschrift verhoogen.
En hier me de g a■ mijn seheepje onder seil. Maar vooraf nog een woord van
dank aan den he er C. H . P eters, Rjksbouwme ester te 's Gravenhage , voor zijn
ver gunning om enkele afbeeldingen uit zijn „Oud-Groningen" over te nemen, alsmede
aan mijn - leer ling en vriend, den Weleerwaarden he er C. J . M eijer, predikant te
Sloten, voor zijn hulp bij de correctie der proeven.
C. H. V AN RHIJN.
-1) Vgl. het Voorbericht van mijn „Register van het Archief der Kerkvoogdij van de Nederd.
Hervormde Gemeente te Groningen” . Groningen, P. Noordhoff, 1905.
2) Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis, I I I , 1 , blz. 102 v.
3) ■ Martinus van Tours. Utrecht, Kemink en Zoon, 1907.