Precarie, welke velen toch ook voor eene alleen bisschoppelijke of
kerkelijke opbrengst houden, mede het geval is geweest” 1).
Behalve het Goorecht was, binnen het eigenlljke stadsgebied, ook
de A kerk aan de Martini onderhoorig. Naar aanleiding van een geschil
over een uitdrukking in den bevestigingsbrief van Otto III tusschen den
Persona van St. Maarten, Willem Frederiks, en Jacob Amelens, pastoor
van de A kerk, werd in 1523 bepaald, dat de pastaren van laatst-
genoemde kerk op den 2den Januari om de twee jaren een gouden
Rijnschen gulden of elk jaar een halve gulden aan den Persona van de
St. Maarten zouden betalen2). Afgezien van deze verplichte recognitien
dankte de St. Maarten haar verheffing aan haar school, aan haar librije
en aan het Personaat, inzónderheid van haar vermaarden pastoor, Willem
Frederiks.
Evenals de meeste kerken had de St. Maarten een school. Zij stond
aan de Oostzijde van het kerkhof, ter plaatse van het tegenwoordige
Provinciehuis ?). Haar stichtingsdatum is even onzeker als die van de
kerk. Inrichtingen van onderwijs waren oudtijds een eerste behoefte4], Zou
het Evangelie ingang vinden, dan morsten uit de zonen des lands gees-
telijken gevormd worden, die konden lezen, schrijven en zingen, die het
Latijn verstanden, en hiermede den sleutel hadden tot de kennis van het
woord, dat zij ha Iden te verkondigen, eri van de sacramenten, die zij moesten
bedienen ). Gewoonlijk was het onderwijs opgedragen aan de kapelanen
en de kosters ). De leerstof was uiteraard eenvoudig. Zij bestond voor de
lagere klassen in lezen en schrijven, waarbij als leermiddelen dienden de z.g.
abécédarién, schoolboekjes, die het alphabet bevatten, bet Onze Vader,
het Geloof, het Ave Maria en dergelijke gebeden. Voor meer ontwikkel-
den dienden „die dietsche Catoen” , uit het Latijn vertaalde zederijmen,
die op naam van D i o n y s i u s C a t o gingen, „Aesopet” , het bekende fabel-
boek, „de spieghel der jönghers” van L a m b e r t o s G o e tm a n en dergelijke
geschriften” 7). In hoever deze in ons vaderland algemeen gebruikelijke
1) Gron. Volksalm. , 1844 > blz. 169 v. Oudh. van het' Gopregt en Groningen, 1836, blz. 250.
Zie over de precarie of bede het Art. van G. A cker Stratingh , Bijdragen, IV , blz. 309 v.
Vgl. verder Zu id em a , a. w., blz. 67.
2) Zie Hoofdstuk Tl., over de A kerk.
3) Vgl. H. O. F e it h , Redevoering ter gelegenheid van het vijfen-twintig-jarig feest-de?
Maatsch. tot Nut van 7 Alge?neen, 1809, Aantt., b lz .'19. Gron. Volksalm. , 1837, blz. 81 v.
4) De oudste school hier te. lande is een stichting van Willebrord te Utrecht. Vgl. M o l l ,
a. w., I , blz. 351.
5) Vgl. Mo l l , a. w., I , blz. 351.
6) Vgl. de fundatiebrief aangehaald door Koker (a. w., blz. 9). Zie ook Boe les , a. w ., bl. 16.
7) Vgl. Mo l l , a. w., I I , 2 , blz. 261 v.
leermiddelen ook in de St. Maartens school dienst deden is even onzeker
als de betrekking, waarin de school zelve tot de kerk heeft gestaan. Uit
de dgging in haar onmiddellijke nabijheid mag men afleiden, misschien
dat zij haar ontstaan aan de St. Maartens kerk dankte, waarschijnlijk
dat zij aanvankelijk een geestelijke inrichting was, dienende tot het
opleiden van jongelieden tot den Priesterstand. In elk geval stond zij
reeds in 1425 onder het bestuur der stedelijke Regeering*) en werd,
misschien ten gevolge hiervan, in het laatst van d e 'i5 de en het begin
van de 16de eeuw haar bestemming ruimer. Hare toenmalige Rectoren
Herman van der Beeke (Torrentinus), Nicolaas Lesdorp, Regnerus
Praedinius, Gerardus van Loppersum en Nicolaas Sasschers, de leer-
meester van Ubbo Emmius , waren in ons vaderland en daarbuiten mannen
van naam. Vooral onder den veelzijdig-en Praedinius, „den dapperen
geleerde (Abel Eppens), bloeide de school en stond er het onderricht
hoog. Behalve de grammatica, dialéctica J . rhetorica en mathematica
doceerdé Praedinius de geneeskunde, de rechtsgeleerdheid en populaire god-
geleerdheid; zoo ver strekte zijn roem, dat niet alleen uit ons vaderland
en Duitschland, maar ook uit Italië, Spanjej'Frankrijk'en Polen velen
naar Groningen kwamen om zijne lessen te volgen. Na zijn dood (1559)
begon de school te kwijnen 2). Krachtens een publicatie van Burgemeesters
en Raad van 15 Maart 1595 werd zij verplaatst naar het voormalige
Franciscaner-klooster in de Zwanestraat, en bij resolutié van de Staten
van Stad en Lande van 20 Juni 1.601 werd een gedeelte van het oude
schoolgebouw tot Provinciehuis ingericht ten dienste der Staten en van
hunne Gedeputeerden3). Het zuidelijk gedeelte behoorde in 1671 aan het
kantoor der Predikanten-goederen4) en bleef lagere school (de z.g. Martinischool)
tot 1849, toen Kerkvoogden het gebouw voor f 20o{pHaan de
Provincie verkochten tot vergrooting van het Provinciehuis6).
Behaive door haar school was de St. Maarten beroemd door haar
boekerij. De meeste Middeneeuwsche kerken en kloosters hadden librijen.
Vgl. Stadboek van Groningen van het jaar 1425, V I I , art. 19 „Van der schole to sente marte” •
„De raet van groninge m.t der wijsheit van der stad de sijn des to rade worden dat de schole to
oeste van sente marten sal blivuë to ener scole al soe langhe alset den rade eil der (wijsheit guet
duncket.” Ruim een eeuw later stelde de stedelijke Regeering ook den Rector aan: vgl. J. J
m m L0RGI0N' ReZnerus Praedinius, 1862, blz. 59. Met. de „wijsheit der stad” worden
bedoeld zoovele burgers als de stedelijke Raad zieh in twljfelachtige gevallen verkoos toe te
voegen (Zu id em a , a. w., blz. n).
2) Zie F e it h , Rcdevocr., Aantt., blz. 19 v. Bo e l e s , a. w., blz. 124. Bijdragen, I , blz. 144 v.
Die st LORGION, Regn. Praedinius, blz. 58 v.
s) Gron. Volksalm., 1837, blz. 83. F e it h , Reg., 11 1 , op het ja ar 1601 n» 37
■h Vgl. Reg., Afd. I I I , n°. 44, blz. 77 v.
5) P e3 -1 Afd. I I I , n°. 59, blz. 63, 81, .83, 106, 1.10, 115,. 129. .