de kerkprocessies, uit in de zijschepen. Aan den Noordkant, dicht bij
het Hoogaltaar, was het sacrarium of de sacristij ), thans dienende voor
vuur- en stovenhok. Zij was de boeken-, schat- en kleedkamer der kerk
en met het oog daarop van getraliede vensters en stevige verwulfsels
voorzien. In de gewijde symboliek was zij het beeid van de h. Maagd,
uit wie de Zoon Gods de menschelijke natuur aannam. Evenals de Heiland
uit Maria geboren werd om zichzelven te geven voor het leven der
wereld, kwam de Priester, bekleed met de insignien van Christus’ lijden
uit de sacristij de kerk binnen om het h. Misoffer op te dragen. Zoo
zegt onze J a c o b v a n M a e r l a n t , sprekende van Maria:
„O Johan ewangeliste
Doe waerst behoeder ende sacriste
Der camer daer God in lach . . . 2).
Daar de Martini het dooprecht bevat, zal het doopvont niet hebben
ontbroken; het stond gewoonlijk, met symbolische bedoeling, aan de
Westzijde, bij den hoofdingang ). Evenmin als het luijwatervat — , op
den voorhof van de oud-Christelijke basiliek een fontein of waterbekken,
waarin de geloovige het aangezicht en de handen wiesch, voordat hij het
heiligdom betrad4).
Evenals het grondplan en de hoofddeelen hadden ook de kleinere
onderdeelen symbolische beteekenis. Had niet Israels wijze Koning gezegd:
„G ij, o God, hebt alles geordend volgens maat en getal en gewicht?’ ).
Echter waren de verklaringen der Middeneeuwsche geleerden dienaangaande
niet eenstemmig. De methode zelve bracht dit mede. Zij was vroom,
*) Ook wel, naar haar bestemming, vestiarium (kleedkamer), thesaurarius (schatkamer) of
gervekamer (van het Duitsche gar, gerven d. i. het zieh gereed maken, n.l. van den Priester)
geheeten: vgl. OTTE, Handb., I , s. 105; Katech., s. 88. SAUER, a. w., s. 133. Be r g n e r , a. w.,
s. 166. Mo l l , Geschiedenis van het kerkelijke leven, I I , blz. 47. N. C. KlST en W. MOLL,
Kerkhist. Ar chief, I I , blz. 450*).
2) Vgl. Mr. L. Ph. C. v an DEN B e r g h , „Geestelijke gedichten van Jacob van Maerlant en
anderen uit de I3de en I4de eeuw” in de Nieuwe werken van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde te Leiden, V , 2 , 1841, „Van ons Heren wonden” 10. Zie verder o .a . T h ijm , a. w.,
blz. 99, 100, 160.'
3) Of aan den Noordkant? Vgl. M o l l , Kerkgesch. v. Nederland, I I , 3 , blz, 174. T h ijm ,
a. w ., blz. 81, 93. E ve r t s , a. w ., blz. 70. Zie over de oud-Christelijke doopkapel (baptisterium)
o. a. OTTE, Handb., I , s. 21; Katech., s. 4.
4) Zie over onze oude kerken in het algemeen een opstel van W. "Moll , Volksalmanak,
uitgegeven door de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen, 1871, blz. 81 v.
5) Vgl. het apokriefe B o e k , d e Wijsheid van Salomo, H. X I , in de vert. van L uther vs. 22,
in die onder redactie van E. Kau t s ch , vs. 20 (Die Apokryphen und Pseudepigraphen d. Alten
Testaments, 1 , 1900, s. 495).
phantastisch, had steun in de H. Schrift, gaf aan het gebouw een gewijd
coloriet, maar was inderdaad het spei van vrome verbeelding, waarbij
valsch vernuft. niet zelden het hoogste woord had. De grondsteen (lapis
primarius) met het ingedrukt kruisteeken beduidde natuurlijk Christus,
overeenkomstig het woord van P a u l u s , I K o r . III, n : „Want een anderen
grondslag kan niemand leggen dan die gelegd is, welke is Jezus Christus."
De vloer verzinnelijkte het geloof of den werkmansstand, die door zijn
arbeid de kerk steunt, ot de armen van geest, vanwege hunne nederheid.
De steenen verbeeldden de geloovigen. Zoo zegt J a n v a n B o e n d a l e in
Der leken Spieghel (1330):
„Die steene die daer versaemt sijn
Deen opten andren menech een,
Die bedieden dat ghemeen
Volc der heilegher kerstenheden,
Dat in minnen ende in vreden
Te samen sal sijn ghemeene,
Alsoe versaemt daer sijn die steene" 1).
De kalk, die de steenen samenhield, beduidde de liefde; de zuilen,
de Bisschoppen en doctoren der kerk of de Apostelen, volgens deze
woorden van J a n v a n B o e n d a l e :
„Biden pilaren vander kerken
Moghen wi die apostlen merken,
Die tgheloeve staende hilden
Ende daeromme oec sterven wilden” 2).
De kapiteelen verzinnelijkten de leeringen der Apostelen, Bisschoppen
en doctoren der kerk; het ornament der kapiteelen vertegenwoordigde
de woorden der H. Schrift, waarmede hunne leeringen doorvlochten
waren. In vier muren vond men de vier hoofddeugden'. of de vier
evangelien; in twee, de géestelijken en de leeken, ol, met J a n v a n
B o e n d a l e , de Joden en de Heidenen, uit wie de kerk was gebouwd:
„Die twee wände bedieden
Twee manieren van lieden,
Dat Joedsche ende dat Heidijn” 3).
b Uitg. van M. DE V r ie s in de Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering
der Oude Nederlandsche Letterkunde, 1844, I I , c. 51 , blz. 392 v.
2) A. w., blz. 393.
®) A. w ., blz. 392.