„een nieuw gestoelte” gemaakt werd. Volgens besluit van 7 September
1667 verkreeg het gestoelte een nieuw g las1), en volgens dat van
19 Juni 1669 werd het andermaal vernieuwd, immers : „Op het gememo-
reerde van d’ Hr- Borgemester Eeck hebben de H. Heeren Borgemeesteren
De Martini kerk.
ende Raadt sijn Edel, nevens de Heeren deser Stadts reeckenkamer
geauthoriseert om met de meeste menage aen de Noordt sydt in het
Choor van Martinikerck een bequaem raadtsstoel onder remotie van die
aldaer tegenwoerdige te doen vervaerdigen” 2). In de i7 de eeuw schijnt
er een Raadsgestoelte ook onder het Provinciale gestoelte geweest te zijn.
In 1684 toch richtten de Voogden en Boekhouders van onderscheidene
Wees- en Gasthuizen het verzoek aan Burgemeesters en Raad van
Groningen, dat aangezien „in Martinikercke onder het Provinciale gestoelte
achter de Heeren Geswoornen (d. z. de stedelijke ambtenaren) een halve
gestoelte ledich is , welke oock tot profljt van gemelde kercke noeijt is
f| Reg., Afd. I I I , n°. 25, d , blz. 53.
2) Volgens opgaaf van den beer Mr. P. G. Bos.
verhuyrt geweest” dit halve gestoelte aan de weezen mocht worden toe-
gestaan. B. en R. hebben daarop niet dadelijk een beslissing genomen *).
De orde van zitting was, in elk geval in lateren tijd, uitdrukkelijk voor-
geschreven. B.v. van 1855— 1856 aldus. Eerste bank: de Burgemeester, de
Wethouders, de Leden van den Raad, de Secretaris en Majoor der Schutterij ;
tweede bank: de Officier van gezondheid der Schutterij, de rector en
praeceptoren van het Gymnasium , de commies ter secretane ; derde bank :
de klerken ter secretane, bij den burgerlijken stand en het armbestuur 2).
In 1855 weigerde de Raad de kosten van het herstel van het gestoelte
te restitueeren, „omdat het gestoelte geen eigendom der gemeente was
in den zin van andere bezittingen ; ' alleen de leden van den Gemeenteraad
en gemeente-ambtenaren daarin recht van zitting hadden en de kosten
van vernieuwing van andere zitplaatsen ook niet op de eigenaren dier
plaatsen waren verhaald.” 3). Volgens Raadsbesluit van 5 Mei van hetzelfde
jaar kwam het beheer en toezicht over de gestoelten der drie hoofd-
kerken aan Kerkvoogden en konden de plaatsen worden ingenomen door
de leden der Regeering en de ambtenaren der Gemeente, die zieh daar-
voor aanmeldden, mits tegen betaling van een vergoeding aan de Kerk
voor het genot van.vuur, licht, boeken enz.4). In 1879 werd een nieuwe
regeling voorgesteld in dezer voege, dat de'beschikking over de plaatsen
in het Raadsgestoelte der drie kerken tot wederopzeggings toe zou komen
aan Kerkvoogden, onder voorwaarde dat aan de (burgerlijke) Gemeente
jaarlijks zou worden uitgekeerd de helft der inkomsten, door Kerkvoogden
uit de verhuring der gestoelten te verkrijgen. Kerkvoogden vereenrg-
den zieh met dit voorstel, mits met „inkomsten” bedoeld werden de
„zuivere inkomsten” , d. i. de huur, welke de Voogdij jaarlijks zou ont-
vangen, na aftrek van de kosten van onderhoud. De Gemeenteraad stemde
hiermede in, blijkens de missive van Burgemeester en Wethouders aan
Kerkvoogden d.d. 17 Januari 18805).
Over de staande Klok tusschen het Raads- en Provinciale gestoelte
heeft het Archief der Kerkvoogdij slechts één aanteekening. In de ver-
gadering van Kerkmeesters van 24 Augustus 1854 kwam een verzoek
in van Prof. L. G. Pareau om de klok weg te nemen, aangezien vooral
!) Vgl. F e i t h , Reg., ie v e rv ., op het jaar 1684, no. 38.
2) Reg., Afd. I I I , n°. 60, blz. 321 v.; n°. 63, blz. 43.
8) Reg., Afd. I I I , n°. 54, 61 (4, 13 Juni 1855), 63, blz. 35.
4) Reg., Afd. I I I , n°. 55, 60, 63, blz. 40.
5) Reg., Afd. I I I , n°. 79, blz. 101 ; n°. 88, blz. 441; n°. 89, blz. 5 , 14 v.