Deze leerrede deed een ontzettende uitwerking. Zij had veler harten
getroffen. De schaar ging in de lokken en de lokken op straat. De
preekstoelen waren in torens verkeerd, vanwaar men elkander met vurige
pijlen beschoot. ’t Was Ezau tegen Jakob, Jakob tegen Ezau. Colvius,
Dibbetzius, Crucius voor het lange hair; Borstius, Lydius, Buytendijckius ,
Wassenburgius, Staphortius voor het körte hair. De kerkvergaderingen
werden hoe langer zoo onstuimiger. Er kwam scheuring in het lichaam
C h r is ti..." En ziet in denzelfden tijd, waarin Borstius te Dordrecnt
„den kam en het scheermes” op den preekstoel bracht, legde Ds. Martinus
den eersten steen van het latere Groene Weeshuis en wijdde hij de
Nieuwe kerk in.
De redenaar sprak naar aanleiding van J e s a ja ’s p ro fe t ieE n , H. II, vs. 3 :
Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den
God Jakobs, opdat h ij ons leere van zijne wegen en dat wij wandelen
in zijne paden ).
Na een körte voorafspraak over het doel van het samenzijn en de
inwijding van O. T.sche gebouwen vervolgt hij aldus:
„Seer geliefde in Christo Jesu! Wij weten de Sonderlinge genade Godts over
ons ende dese onse Stadt en Gemeynte. ’t Zijn nü vier jaren, dat, als eenige
gelegenheyt van penningen voorviel2), de Heere, die de herten der Köningen in
sijne handen heeft, den H.H. Borgemeesteren ende Raedt deser Stadt tegelijck ook
x) Het heeft mij veel inspanning gekost deze preek mächtig te worden. Ten slotte was zij
dichter bij dan ik dacht. Ik vond ze in een bundel, getiteld „Godgeleerde verhandelingen” , toe-
behoorende aan de Bibliotheek van de Nederl. Herv. Kerk in onze Universiteits-bibliotheek. De
titel is Inleydinge in het Huys des Heeren ofte Eerste Praedicatie in de Nieuwe Kercke der Stadt
Groningen, dewelcke door d'E. M. Heeren Borgemeesteren ende Raedt aldaer, in 7 jaer 1660 den
7 Juni is gegrontvest, voorts beijvcrt, ende den 7 Junii 1664 den Heere geheyligt. Uyt Jesaie cap.
I I vers 3, Op ordre van H. E. M. op den dach deser eersten heylinge gehouden door Johannem
Martinum, Dienaer Jesu Christi in sijne Gemeynte in Groningen. Te Groningen, bij Frans
Bronchorst, Ordinaris stadts-boeck-drukker, An. 1664.
2) Deze woorden en die eenige regels verder behoeven eenige toelichting. Uit het aafideel
dat de stad Groningen had in den verkoop van de Provinciale Gerechtigheden, (1650— 1660) werd
/ 15,000 afgezonderd voor den bouw van een nieuwe waag (Gron. Volksalm., 1903, blz. 12),
^60,000 voor den bouw der Nieuwe Kerk {Reg., Afd. I l l , n°. to , op het ja ar 1660), / 7000 voor
den bouw van het Diakonie Kinderhuis en f 4000 voor de noodlijdende diakonie (Cort Verhael,
blz. 72). De kloostergoederen werden in de prov. Groningen evenals in de andere gewesten, na
de Hervorming, gesaeculariseerd en het eigendom der verschillende provincien. De Staten van Stad
en Lande besloten van tijd tot tijd éen aantal dier goederen te verkoopen, waarna de opbrengst
tuSschen de Stad Groningen en de Qmmelanden telkens werd verdeeld. Tusschen de jaren 1650
en 1661 zijn door de Staten op deze wijze verkocht de aan hen uit de kloostergoederen toe-
gekomen „gerechtigheden” , d. z. de rechten om in de verschillende rechtstoelen of in de zijlvestenijen
en schepperijen als rechter, zijlvest of schepper te mögen optreden. Ik dank deze inlichting aan
den heer Mr. J. A. F e ith , die in zijn geschrift De Ommelander Borgen der X V I I en XVIII
eeuw en hare bewoners (1906) heeft aangetoond, dat ook particulieren dergelijke gerechtigheden
bezaten (blz. 33— 36; 39, 45),
de genegentheyt gegeven heeft deselve voor Godt ende alle de werelt heylsamelick
tot dienstige gebouwen te besteden. Sulcks dat niet alleen te dierselver tijdt daervan
mede bevordert is sekere timmeringe noodich tot opbouwinge van vele cleijne
tempelen des H. Geestes uyt arme kinderen, ende een ander publick gebouw tot
den koophandel dienstich geheel daeruyt gesproten maer allermeest dat heylichlick
is besloten op dese plaetse uyt den gronde te bouwen eene Nieuwe Kercke tot
gerijef ende dienst, stichtinge ende opbouwinge van de gantsche Gemeynte, die
door des Heeren segen dagelicks meer uytbrekende, nergens meer om riep als om
verwijderinge van hare tenten ende uytbreydinge van hare gordijnen. Jae de Heere
heeft sodanen ijver in de herten der Regenten gegeven, dat sy die niet alleen
hebben besloten, maer, daer 't onmooghlick was in so corten tijdt nootwendige
materialen tot—so grooten werck veerdich ende by malcanderen te becomen, sy
nochtans niet hebben geschroomt 't werck selve terstont met weynige materialen
te beginnen om geene deure open te laten voor eenich beletsel ende daerentegen
om te geven haer selven een spore tot veerdere uytvoeringe, den ingesetenen eene
sienlicke versekeringe ende vromen herten eene oorsake om toe te roepen : Genade,
Genade. Dieshalven zijn in ’t jaer 1660. den sevenden Junii door des Heeren
genade de eerste grontsteenen geleght ende heeft de Almachtige ende getrouwe
Godt onder velerhande voorvallende swaricheden ende hinderpalen dese timmeringe
sodanich gesegent, dat dit Huys in de tijt van vier jaren so verre is gebracht, dat
het bequaem is om van nu voortaen gebruyckt te worden tot des Heeren dienst.
Het welcke onse W. Regenten vermerckende, sy hebben niet sonder reden dienstich
geacht, dat de dach van de eerste fondeeringe oock mochte zijn de dagh van de
eerste heyliginge ende dat, gelijck voor vier jaren op den 7 Junii de uytwendige
timmeringe van dit Huys was begonnen’, alsoo nu na vier jaren van dat begin
wederom op den 7 Junii de geestelicke timmeringe in dit Huys beginnen mochte.
Dewijle dan tot desen eynde het onse W. Overheden behaegt heeft den dienst te
gebruyken van mijn geringe persoon (die ick mij bekenne eenen onweerdigen ende
onbequamen nochtans door de genade Godts arbeyde te zijn een getrouwe ende
gewillige Dienaer Jesu Christi in sijne Gemeynte) ende my oock in tijdts daervan
te verwittigen, ick wenschte uyt gront mijns herten, dat ick 't selve tot meerder
eere van mijnen Godt ende meerder opbouwinge van u allen tegenwoordich conde
doen, met meerder voorbereydinge, met meerder sterckte.’”
Scherp is zijn polemiek tegen den R. Katholieken cultus :
»Niemant verwachte hier van my eenige ceremonien, dewelcke voorgeschreven
zijn van dien, die haer roemen als Stadthouders Christi ende in den tempel Godts
sitten als een Godt; dat ick met een herders staf zoude kloppen aen de deure ende
die doen openen, dat ick op den vloer met assche bestroyt met dienselven staf
soude cruyswijs schrijven een Griecksch ende Latijnsch a , b , c: ende aen de want
twaalf cruyssen soude stellen met twaelf lampen ende daerby een wyewater
maken van wijn, water, sout en assche ende ’thuys daermede besprengen; of
eenige salve, wieroock of wasrkeerse bybrengen of eenige reliquie van eenigeri Sant
hierin dragen of yets diergelijcken. Dese dingen alle zijn niet van Christo (waer
heeft hy yets daervan geboden ?), maer van den Antichrist ende wijcken af van de
C. H. VAN RHIJN, Templa Groningana. 8