pensioen trokken, benevens de leeraren, welke alsdan in vasten dienst
waren, maar aan wie later, tengevolge van zwakheid van lichaam of
geest, door het Wetgevend Lichaam-, op hun verzoek, pensioen zal
worden toegekend, gelijk ook hunne weduwen-, behielden hun leven lang,
bij wijze van pensioen, het traktement of pensioen, hetwelk zij onder
het vorige Gouvernement zouden genoten hebben (750). Alle Kerkgenootschappen
moesten hun godsdienstoefeningen verrichten binnen de daartoe
bestemde gebouwen, met ontsloten deuren (753). Niemand mocht met
eenig teeken van kerkelijke waardigheid of bediening, noch met de
ordekleederen van eenig Godsdienstig genootschap buiten zijn kerk ver-
schijnen (754).
Wij kunnen ons voorstellen, hoe deze anti-kerkelijke stemming
inzonderheid de Predikanten verontrustte. Ofschoon voor het meeren-
deel niet tegen de nieuwe orde van zaken gekant, werden zij te veel
ook in hunne belangen bedreigd dan dat zij werkeloos konden blijven.
De Franschen waren dure bondgenooten. In de maand Mei van 1797
waren reeds achtereenvolgens opgebracht ') : 1. de 2 5ste penning of '/» -/o
van de vaste goederen der kerken; 2. '/io penning van de inkomsten
en traktementen der kerkelijke leeraren2); 3. '/m penning van hunne
traktementen, en 4. V4 gedeelte van de vaste goederen en effecten,
aan de kerken, pastorieën, kosterieën en andere Godsdienstige gestichten
toebehoorende 3). De laatste heffing had .tengevolge, dat vele Kerkvoogdijen
een gedeelte der vaste bezittingen moesten verkoopen, zij het dan ook
wat betreft pastorie- en kosterie-goederen in overleg met en met consent
van ’den Predikant en den schoolmeester4). Wel werden die gelden niet
als een don gratuit opgebracht, want men ontving daarvoor naar 4 °/o
effecten of recepissen, welke later in schuldbrieven geconverteerd werden,
t) Volgens de ongedrukte Handd. der gecommitteerden uit de reven classai derer proyincie,
vergaderd te Groningen den i6den en iyàea Mei 1797, aangehaald door B o e le s , De geestelijke
goederen, enz., blz. 136.
2) De heffing is uitgeschreven bij Publicatie van den 19a«1 Juli 1796 (N. Nederl.Jaarboeken,
1796, blz- 2137— 2152).
•) Volgens de Plakkaten v a n 13 October 1796 en 15 Februari.1797. Kenmerkend is in de publicatie
van den I3den October {Reg., Afd. I I I , n°. 6) bet begin: „Nadien in de buitengewone toestand
van zaken, waann deze Republijk zig bevind, buitengewone middelen worden vereischt. . . zo is
het, dat wij na gedane onderzoek van de middelen, die althans geschikt zouden zijn, om, na de
grote opofferingen, welke reets ten behoeve van den Lande door diens ingezetenen gedaan zijn
het Comptoir Generaal zonder bezwaar van 's Lands Ingezetenen van de benodigde penningen op
de prompste wijze te voorzien, over zulks gemeent hebben, geen geschikter middel bij de hand
te kunnen nemen dan gebruik te maken van de goederen en effecten toebehorende aan de kerken,
d jstori/en en kosterijen van alle Godsdienstige Gezindheeden binnen deze Provincie geene uit-
gesondert. . .” (De cursivatie is van mij).
4) Vgl. Art. 3 van de Publicatie van 13 October 1796.
maar welk een verlies ondergirig men niet door hun verschil in werkélijke
en nominale waarde?l| In het voorjaar kwamen dan ook zeventien
Predikanten van de Nederduitsche en één van de Waalsche gemeenschap
te Utrecht samen — uît onze Gemeente Ds. Z. Bachiené W 6m te over-
leggen, wat het belang der Kerk vorderde2). De Heeren waren niet voor-
spoedig. Hun adres aan de Nationale Vergadering kwam te laat; het
besluit omtrent de Staatsregeling was reeds gevallen. In het najaar ontstond
een algemeene adresbeweging. Duizenden leden der Kerk richtten zieh tot
de nieuwe Nationale Vergadering, welke den f sten September 1797 te
’s Gravenhage samenkwam. Ook de Groningsche Gemeente nam aan die
beweging ijverig deel 3). De adressen bevatten één en hetzelfde verzoek,
,,dat namelijk de Nationale vergadering mocht zorg dragen, dat bij het
aanstaànde ontwerp van Constitutie geen beschikkingen werden gemaakt
omtrent den eigendom of het bezit van kerkelijke gebouwen, goederen,
fondsen of inkomsten anders dan längs justitieelen weg; en voorts, dat
de Staat zou zorg dragen, dat de kerkelijke Leeraars behoorlijk bezoldigd
werden en dat er overal gelegenheid was voor openbare prediking en
godsdienstig onderwijs” 4). De uitkomst was een teleurstelling. De nieuwe
Constitutie ®) bewees, dat het verzoek geen weerklank gevonden had. Het
gevaar school niet in het ontwerp zelf. Zelfs bepaalde Art. 8 „dat de
eerbiedige erkentenis van een Albestuurend Opperwezen de banden der
maatschappij versterkt en iederen burger ten duursten blijft aanbevolen.”
„Elk burger” , heet het in Art. 19 „heeft vrijheid om God te dienen naar
de overtuiging van zijn hart. De Maatschappij verleent te dezen opzigte
aan allen gelijke zekerheid en bescherming, mits de openbaare orde, door
de Wet gevestigd, door hunnen uiterlijken eerdienst nimmer gestoord
worde. Geen burgerlijke voor- of nadeelen zijn äan de belijdenis van
eenig kerklijk leerstelsel gehecht. Elk Kerkgenootschap zorgt voor het
onderhoud van zijnen eerdienst, deszelfs bedienaaren en gestichten” (Artt.
20, 21), Eindelijk bepaalde Art. 40, dat „niemand van het geringste
gedeelte van zijn eigendom, buiten zijne toestemming, kon beroofd worden
dan alleen wanneer de openbaare noodzakelijkheid, door de vertegenwoor-
digende macht erkend, zulks vorderde, en alleenlijk op voorwaarde eener
Vraagt Mr. Boeles terecht, a. w., blz. 136,
2) Y peij en Derm o u t , a. w., IV,- blz. 159.
8) Het adres werd aan de hoofden van huisgezinnen in elke kluft ter onderteekening aangeboden
door een Predikant, een ouderling en twee diakenen: Acta Consist., V ia , 12 October 1797.
4) Y peij en D erm o u t , a. w., IV , blz. 163 v.
6) Zooals zij door, de Nationale Vergadering den avond van den I7den Maart 1798 vastgesteld
en door het volk goedgekeurd werd met 153913 van de 165520 stemmen. Tegen het ontwerp
werden uitgebracht 11597 stemmen.