immers provisioned en totdat ten dezen, tengevolge van algemeene be-
schikkingen over onderwerpen van gdijken aard, nader en anders zal
zijn gedisponeerd” ï). Dit laatste geschiedde bij het Reglement van 1820,
hetwelk geene andere opzieners van Gemeentelijke goederen erkende dan
Kerkvoogden. Dientengevolge heeft de stedelijke Regeering bij Resol,
van den n den April 1822 de administratie van het Kantoor aan Kerkvoogden
overgelaten en den Rentmeester C. Tjassens van zijn verantwoor-
delijkheid ontheven ). Kerkvoogden gaven zijn opvolger O.. R. van
Iddekinge een Instructie en bepaalden bij besluit van den 9denJuni 1823,
dat hij zieh zou noemen „Ontvanger van de Nederd. Hervormde Gemeente
te Groningen” ®).
Eèn ander gevolg van het Reglement was dat ook het Fonds tot
insiandhouding van den openbaren Eeredienst onder het beheer van Kerkvoogden
kwam4). Dat het fonds de liefde der Gemeente bezat, moge
blijken uit enkele cijfers. In het jaar 1813 bedroegen de Ontvangsten
f 9627.18.2, de Uitgaven f 8353.9 j in 1815 de Ontvangsten f 974081.2;
in 1817 de Ontvangsten f 8297.3, in 1818 f 12532.4.3; in 1819
f 8972.8.4; in 1820 f 6613.11; in 1821 _/6000.10.1 enz. °). Het fonds
stond tot dusver onder het beheer der Financieele Commissie, die rekening
en verantwoording deed aan den Kerkeraad. In zijn vergadering van den
21sten Augustus 1822 kwam een verzoek in van Kerkvoogden om het
beheer over te dragen aan hun college. De Kerkeraad ging hiermede
accoord, maar tegen den zin van Inzamelaren, die zelfs weigerden de
collecten bij den Ontvanger te störten. Bij besluit van den 2 3sten April 1823
stelde het Provinciaal College van Toezicht de volgende'schikking voor, waar-
toe Kerkvoogden, de Kerkeraad en Inzamelaren zijn toegetreden en welk
Concept-besluit door die toetreding werd beschouwd als finaal gearresteerd.
Het College overwoog, dat volgens Art. 1 en 10 van het Reglement op
de administratie der kerkelijke fondsen in deze provincie van den 2c]en
' 8 Acta Consist.-, V I I I , 2 Sept. 1814. Vgl. 5 Oct. 1814. Reg., Afd. I l l , n°. 3 2 , 2 Sept. 1814.
De Kerkeraad sprak in zijn vergadering van den 23sten Aug. 1815 eenparig de noodzakelijkheid
uit, dat het Kantoor kwam onder het beheer van de Gemeente en droeg aan de Financieele
Commissie op daartoe de noodige stappen te doen {Acta Consist. V I II . Reg., Afd. I l l , n°. 39, blz. 84).
2) Reg., Afd. I l l , n°. 44, 17 Mei 1822; 14 April 1823;
3) Reg., Afd. I l l , n°. 44, 9 Dec. 1822; 20 Jan., 9 Juni 1823.
4) Vgl. boven, blz. 188.
5) Vgl. o. a. Acta Consist., V I I I , IX. Het bovenstaande neemt niet weg, dat het fonds later
wel eens versterking behoefde. B.v. in 1848. In een aanbeveling van het fonds bij de Gemeente
heet het o. a . , dat meer dan de helft der uitgaven besteed werd voor de godsdienstige opleiding,
vooral der jeugd in catechisatiën " en scholen. Met het oog hierop moest het fonds dus eigenlijk
heeten „Fonds ter bevordering van de godsdienstige belangen der Gemeente” {Acta Consist., X Ia,
21 Juni 1848. Reg., Afd. I l l , n°. 59, 10 Juli 1848).
- 191 —
Juli 1820, het bestuur en het beheer der Kerkelijke fondsen en inkomsten
alsmede de regeling der benoodigde kosten voor den Eeredienst uit-
sluitend behoorde aan Kerkvoogden B | dus ook de collecten voor het
Fonds tot insiandhouding van den Eeredienst — , hetgeen echter het
maken van bepalingen inzake het beheer niet uitsloot. Dientengevolge
werd o. a. het vollende vastgesteld :
Art. i . Het fonds tot instandhouding van den Eeredienst
zal door Kerkvoogden geadministreerd w'orden !) zonder belooning
en zonder deswegens eenige uitgaaf in rekening te brengen.
Art. 2. De Financieele administratie van dit fonds zal nu en
in het vervolg geheel afgezonderd blijven van de overige
fondsen van gemelde Gemeente, zonder daarmede op eenigerhande
wijze te worden vermengd, opdat alzoo dit fonds uitsluitend
bestemd blijve tot bereiking van het doel, waartoe het is opge-
richt en thans is strekkende.
Art. 3. Te dien einde. zal bij de algemeene jaarlijksche be-
grooting eene afzonderlijke begrooting van dit fonds naar de
voorschriften van het Reglement ingericht, worden opgemaakt en
in de vergadering met Notabelen overgelegd, gelijk ook van de
ontvang en uitgaaf van dit fonds een geheel afzonderlijke rekening
zal worden gehouden en nadat dezelve zal zijn ingenomen, een
triplikaat daarvan aan den Kerkeraad worden gezonden tot deszelfs
informatie, zullende bij het innemen der rekening twee der Inzamelaren
worden geroepen invoege dusver gebruikelijk is geweest.
Art. 4. Indien de Kerkeraad eenige nieuwe uitgaven noodig
oordeelt, welke te voren niet uit dit fonds zijn voldaan geworden,
of een vermeerdering van gewone uitgaven verlangt, geeft dezelve
daarvan met opgave der redenen kennis aan Kerkvoogden, die
dezelve op de eerstvolgende begrooting petitioneeren, tenzij bij
hen eenige gronden daartegen bestaan, in welk geval zij deze
gronden aan den Kerkeraad openleggen. De Kerkeraad bij dezelfde
meening volhardende, wordt de verlangde post op de begrooting
gesteld en aan de goedkeuring der vergadering van Kerkvoogden
en Notabelen ingevolge het Reglement onderworpen.
Í : 9 . Hiermede had de Financieele Commissie uit den Kerkeraad gedefungeerd en werd zij
dientengevolge ontbonden (25 Febr. 1824). Haar archief ging over aan Kerkvoogden. Echter
besloot de Kerkeraad, een nieuwe Financieele Commissie te benoemen, welke de rekening van
het Groene Weeshuis, de Diakonie en van de Kerkeraads-commissiën zou onderzoeken, en die
nog altijd bestaat. Vgl. Reg., Afd. I l l , 33, blz. 223; n°. 39, blz. 210, 217. Acta Consist.,
IX, 21 Aug., 30 Oct. 1822; 16 Juli, 27 Aug., 26 Nov. 1823; 14 Jan., 25 Febr. 1824.