en de eene arm van Johannes den Dooper” ). De gelijkstelling van den
den arm van den Dooper en het gebeente van Odgerus doet vermoeden
dat het laatste diende als reliquie, te meer daar ook elders reliquieen van
dien heilige bewaard werden2). Van zijn leven weten wij weinig. Odgerus
wordt meestal genoemd met zijne beide vrienden Wiro en Plechelmus,
met wie hij in het laatst van de 7de en in het begin van de 8ste eeuw in de
voormalige hertogdommen Gelder, Kleef, Gulik, alsmede in Friesland en
Limburg zal gearbeid hebben ). Zij brachten hunne laatste jaren door op
den St. Petrus-, later St. Odilienberg bij Roermond, dat hen als bescherm-
heiligen vereerde ). De Groningsche oudheidkundige, Dr. G. A c k e r
S t r a t i n g h vond Odger’s naam en dag in enkele stukken, die betrekking
hebben op Groningen en omstreken en waaruit blijkt, dat hij .ook hier
vereerd werd ). Veel meer is ons overgeleverd aangaande de reliquie
van St. Jan Baptist. De overlevering is deze. In het begin der 13de eeuw
kwam een monnik uit het Zevengebergte, de prior van het klooster
Heisterbach bij Bonn, de geleerde en vrome Caesarius, met zijn abt
Hendrik de Nederlandsche Cisterciensers bezoeken. Op zijn reis kwam hij
ook . te Groningen en vernam hier van Dirk (Theodoricus), den pastoor
van de St. Maarten, het volgende: „Niet lang geleden kwam een koopman
uit ons land over zee en zag in een huis, waar hij vertoefde, een arm
van den Dooper. Hij begeerde dien te bezitten en verkreeg hem door
tusschenkomst van een vrouwspersoon voor een aanzienlijk bedrag. De
koopman wikkelde den arm in een purperen doek en vlood daarna bijna
naar het uiterste einde der aarde en kwam zoo in de stad Groningen,
die gelegen is aan den ingang van Friesland. Hier schäfte hij zieh een
huis aan, verborg den arm in de holte van een pilaar en begon rijk te
worden. Op zekeren dag in de taveerne zijnde, kwam er brand in de
stad. Iemand zeide tot hem: „Z ie , de stad staat in brand en de vlammen
*) Kem piu s, o. c. , I I , p. 140 sqq: „In hac ecclesia quiescit sancii Odgeri martyris et leyitae
corpus et alterum brachium sancti Johannis baptistae.”
2) O. a. te Utrecht, waar Bisschop Balderik de St. Maartens kerk met reliquieen van dien
heilige zal begiftigd hebben. Vgl. B e k a , Chron., p. 34. Zie ook Gron. Volks aim., 1844, biz. 173 v.
3) Vgl. Batavia sacra, vert, en met aantt. opgehelderd door H. F. R . , 1715, I , biz. 409 v.
A lb. WOLTERS. De heiligen Wiro, Plechelmus en Odgerus en het Kafiittel van St. Odilien-bcrg,
Roermond, J. J. Rqm e n , 1862 (De Katholiek, dl. X L I I , 1862^ biz. 92 v.). J. A. F. Kronenbur g,
Neerlands heiligen in vroeger eeuwen, I I I , 1898, biz. 3 v.
4) Odgerus zal gestorven zijn in of omstreeks het jaar 713 of 732 (Wo l t er s , a. w., biz. 60).
5) Vgl. Gron. Volksalm., 1844, biz. 174. Volgens Driessen (a. w ., I , biz. 170*») zal de feestdag van
den martelaar en leviet Odgerus misschien dezelfde zijn als die van den confessor Odgerus (bij Dumbar,
Het kerkel. en luereltl. Deventer j biz. 288), en invallende op 10 September. Hij werd alleen in Utrecht,
Groningen en Deventer gevierd (Dr ie ssen , a. w., IV , biz. 65i b). Zie Wo l t er s , a. w., biz. 46:
„Natalis (Odgeri) recolitur. . . a cathedralibus Ruraemundensi et Gruningensi ; utraque enim eum
ut praedicatorem suum et patronum veneratur.”
naderen reeds uw woning.” Maar hij antwoordde: ,,ik ben niet bang
voor rnijn huis; ik heb daar eenen goeden bewaker achtergelaten.”
Toch ging hij eens naar zijn huis om te zien hoe het er was, maar
keerde naar de herberg terug, want de kolom was ongedeerd. De
menschen verwonderden zieh over zijn kalmte, te meer daar hij op
de vragen naar den bewaker van zijn huis ontwijkende antwoorden
gaf. Vreezende, dat zij hem misschien geweld zouden aandoen, haalde
hij den arm te voorschijn en gaf hem aan zekere kluisbewoonster
(inclusa)*) in bewaring. Deze verklapte het geheim, waarop de burgers
de reliquieen wegnamen en naar de kerk brachten. In zijn spijt over het
verlies wilde hij niet zeggen van welken heilige de arm was; hij verliet
de stad en bekende eerst op zijn sterfbed zijn biechtvader van wien de
reliquieen waren en hoe hij ze gekregen had. Zoodra de burgers dit
vernomen hadden, lieten zij een kastje maken van verguld zilver, ver-
sierd met kostbare juweelen, dat den vorm had van den arm, en legden
de reliquie daarin. ,,Ik heb twee jaren geleden den arm gezien” , vervolgde
Caesarius’’'’„hij is met huid en vleesch bekleed. Ook heb ik daar een
klein gouden kruis, geheel met reliquieen opgevuld, van Keizer Frederik
gezien, dat aan bedoelden man tegelijk met den arm gegeven was. De
arm doet vele teekenen en genezingen in de stad, vanwege de Verdiensten
van Johannes den Dooper. De burgers hebben uit zorg voor de reliquieen
achter het altaar een vrij stevig plankenhuisje gemaakt en lieten een
Priester alle nachten daarop slapen. Den eersten nacht schudde het huis
onder hem zoo sterk, dat het hem geen geringe ontsteltenis aanjoeg;
den volgenden nacht werd hij er in den slaap afgestooten en tuimelde over
den vloer. Toen eens een der aanzienlijken van de stad ziek werd, bracht
de Priester der kerk, Theodorik, op diens verzoek den arm in zijn huis,
ontblootte dien en vond toen zoowel den arm als den purperen doek'
waarin hij gewikkeld was, met versch bloed gekleurd. En toen de Priester
een klein stukje van den arm afsneed, en het heimelijk in de hand nam,
gaf dat voor zijn gevoel zulk een hitte, alsof hij een gloeiende kool
droeg. Er gebeuren toch in die stad vele teekenen en genezingen door
middel van deze reliquieen om de Verdiensten van den heiligen Johannes
den Dooper” 2).
1) De kluisbewoonster of inclusa had vermoedelijk haar verblijf in een kleine cel o f vertrekje
bij de Martini kerk- en voorzag door handenarbeid en de gaven van weldadige devoten in haar
önderhoud. Zie J. R e itsm a , Gron. Volksalm., 1S92, biz. 9S v.
2j J. S t r a n g e , Caesarii Heisterbacensis monachi ordinü Cisterciemis Dialogus miraculorum,
1851, I I , 8, c. 53. Over den dialogus als bijdrage tot de kennis van het godsdienstig leven in
Nederland, in den aanvang der I3de eeuw, zie men het Art. van Aem. W. W y b r a n d s , Studien
en Bijdragen op 7 gebied der hist. Theologie, verz. door W. M o l l en J. G. DE Hoop S c h e f f e r ,
3 *