waarin uit onze Gemeente zitting had Ds. D. Hendriksz, met wier mede-
werking is ontstaan het Algemeen Reglement, hetwelk de Koning den
yden Januari 1816 aan de Hervormde Kerk oplegde, zonder dat deze
door hare wettige Besturen daarover gehoord was ). Feitelijk bracht het
Algemeen Reglement de Kerk niet slechts onder het oppertoezicht, maar
onder het opperbestuur van den Staat, d. i. van den Koning. De Koning
benoemde de leden der eerste Synode, onder welke slechts ¿6n ouderling,
haar moderamen, alsmede de leden der Provinciale Kerkbesturen en
Classikale Besturen, de eerste maal rechtstreeks ). De Synodale ver-
gaderingen zouden bijgewoond worden door den Minister van Eeredienst,
geassisteerd , desverkiezende, door zijn sekretaris, en, bij ontstentenis van
dezen, door een of meer Commissarissen-politiek, door den Koning be-
noemd3). De Synode mocht niet op een anderen, dan bij het Reglement
bepaalden dag samenkomen en geen reglementen en verordeningen uit-
vaardigen, tenzij met zijn goedkeuring ). Zonder de Koninklijke ver-
gunning mocht geen Kerkelijke vergadering met buitenlandsche Kerken
correspondeeren en in het Reglement zelf konden geene veranderingen
gemaakt worden zonder zijne bekrachtiging ).
Dat de Koning aldus de Kerk onder zijn oppertoezicht brächt, is
niet vreemd. Maar wel is onverklaarbaar, dat de Kerk zieh het Reglement
liet opleggen. Daartoe werkten onderscheidene omstandigheden samen. De
eerbied voor den Koning; de overtuiging, dat de Kerk niet anders dan
voordeel kon hebben van de bescherming van den Vorst; het streven
naar Kerkelijke eenheid; het zelfvertrouwen, waarmede de zaak van
Regreeringfswerre ten uitvoer gfelesid werd. Ook zou een orgfanisatie als o 0 o ö Ö o
de Kerk thans verkreeg, niet met denzelfden spoed uit haar midden
te voorschijn gekomen zijn, afgezien van de vraag of de Kerk niet te
ongeorganiseerd was onv zelve een organisatie voort te brengen. Maar
afgezien hiervan was de- daad des Konings „exceptioneel” en niet
Gereformeerd 6).
Inzake het beheer vatte de Koning de historische lijn op. De
beroepen, welke bij het einde van de Fransche Regeering uitgebracht,
maar niet Keizerlijk goedgekeurd waren en dus geen effect hadden
gehad, moesten ter kennis ,van den Commissaris-Generaal van Binnen-
') Ypeij en Derm o u t , a, w., IV , blz. 653 v.
2) § i , Artt. 17, 19, 32, 58. Vgl. o. a. H o o i j e r , a. w., biz. 24 v.
3) $ 1, Art. 18.
4) S i , Artt. 20, 23.
5) 1 1 , Artt. 12, 15.
6) Vgl. K l e y n , a. w., biz. 205 v. Geschiedenis der Christelijke kerk in Nederland, I I ,
biz. 620 v. Ernst en Vrede, V I , biz. 14.
— 187 -
landsche Zaken gebracht w o r d e n ten einde door hem te worden
onderzocht en geapprobeerd. Ook mochten geen Predikanten, die toe-
lagen uit ’s Lands Kas genoten, beroepen worden, zonder z.g. Hand-
opening '). Voorts hervatte de Vorst de betaling der traktementen, welke
tot den 3 i sten December 1810 uit ’s Lands Kas aan de Predikanten der
Hervormde kerk waren uitgekeerd, de .kinder-, school- en akademie-
gelden ingesloten, alsmede de toelagen, welke tot dat tijdstip aan eenige
leeraren van andere Kerkgenootschappen geaccordeerd waren, van af den
¡sten December 1813, op denzelfden voet. In hetzelfde Souverein Besluit2)
werd de Cömmissaris-Generaal gelast, de meest geschikte en meest
krachtige maatregelen te nemen, dat door de Hervormde Gemeenten
zelve, zooveel mogelijk, werd gezorgd voor de betaling der achter-
stallige Predikantstraktementen, de kinder-, school- en akademiegelden
ingesloten, tot den 30sten November j .l . ; voor zoover dit, na alle
aangewende middelen in sommige Gemeenten ondoenlijk was, zou hij
over het tekort den Souverein een nadere voordracht doen. Aan de
weduwen en de ongehuwde kinderen van Predikanten, beneden de twintig
jaar, werd het genot van het traktement, met al de emolumenten, ge-
durende een vol jaar verzekerd, aanvangende met het einde van het sterf-
vierendeelsjaar3). De betaling van de kinder-, school- en akademiegelden
werd aanvankelijk geregeld bij Koninklijk Besluit van den i sten Augustus
1S16 ). Aan de Predikantsweduwen in onze Gemeente e.e. werd bij
Koninklijk Besluit van den 24sten September 1830 een pensioen toegekend
van y 300 °) j terwijl door het reeds genoemde Algemeen Reglement, ter
goedmaking van de Classikale kosten, een jaarlijksch bedrag van
f 14000. toegezegd werd6), en voor die van de Synode en van de
Provinciale Kerkbesturen een som op de begrooting zou gebracht worden ').
Souver. Besl. van 23 Dec. 1813, bij G. van der T u u k , Handboek voor Hervormde
Pi'edikanten, 1820, I , blz. 362 v.
2) Van 19 Jan. 1814 bij van d e r T u u k , a. w., I I , blz. 208 v. Deze achterstand werd
later vereffend op den voet, voorgeschreven bij K. B. van 8 Mei 1822. Zie ook de dispositie ter
executie van hetzelve van i3 Nov. d.v. bij van d e r T u u k , a. w., I I , blz. 107, 130. De laatste
dispositie betreft ook Groningen (Boe le s, a. w., blz. 1603).
3) Souver. Besl. van 9 Juli 1814 bij v a n d e r T u u k , a. w., I, blz. 386 v.
4) Va n DER T u u k , a. w., I, blz. 445. Zie 60k VAN A l p h e n , Nieuw Kerkelijk Handboek,
1909, Bijll. D. blz. 42 v. De kinder-, school- en akademiegelden voor de zonen van Protestantsche
leeraars zijn, volgens B o e l e s (a. w.. blz. 162), een tegemoetkoming voor de stipendia, vroeger
aan Studenten in de Godgeleerdheid uit de kloostergoederen verleend.
5) Van DER T u u k , Com-pendium, 1836, blz. 418 v. Zie over het pensioen der Emeriti-
predikanten, boven blz. 139 en over dat der Emeriti in de provincie, B o e le s , a. w., blz. 1611).
®)- § 1 > Art. 30. Vgl. het Synodaal Reglement op de Classikale kosten bij v a n DER T u u k ,
a. w., I , blz. 273 v.
7) | 1, Art. 36.