De konterforten, leerde D u r a n d u s , „de zware, vierkante steun-
pijlers, die van buiten en op de hoeken van het gebouw gëplaatst zijn,
beteekenen de menschen f die een heiliger leven leidden dan de anderen en
die door hun deugd en Verdienste hunne zwakkere broeders binnen den
schoot der kerk houden."
De bindbalken, die de deelen der kerk samenhouden, waren de
vorsten, die de eenheid in de gemeente bewaarden ; de dakleien symboli-
seerden de Soldaten of de Kerkvoogden, die het heiligdom beschütten. De
toren was een handwijzer naar een Hoogere wereld :
„Die hoghe torre die daer staet,
Die hoghe ende scarp op gaet,
Wijst ons onse erve daer boven,
Daer dingle Gode loven,
Daer wi na seien poghen . . . . ).
De haan was een prediker van waakzaamheid, evenals de klok, die
het verkeer levendig hield met de burgers der stad :
„Die clocke bediedt die predecaren
Die Goeds woert openbaren;
Want alsoe die clocken
Die goede liede te gaeder locken
Alsoe roepen die predekeren
Ten gheloeve die zonderen” 2).
De deur was Christus, overeenkomstig Zijn woord Ev. voi.gkns
J o h a n n e s , H. X , 7 : „Ik ben de deur” , of het rechte geloof:
„Bider dore vander kerken
Moeghdi recht gheloeve merken ;
Want alsoemen, dat verstaet,
Ter dore inde kerke gaet,
Alsoe leidet tgheloeve ghewesse
Den mensche in Gods kinnesse ).
De vensters of ramen, die de schadelijke elementen keerden en
!) Van Boendale , a. w., blz. 393.
2) V an Bo en d a le, a. w., blz. 394.
3) Van Bo en d a le, a. w., blz. 392..
licht en warmte doorlieten, verbeeldden de doctoren der kerk of de
H. Schrift:
„Glasen venstren die daer sijn,
Daer dore blict dat sonneschijn
Dat die kerke verlieht binnen,
Daer bi moghen wi versinnen
Die scrifture die doet
Verlichten den goeden moet' ’ ').
In het raster- of traliewerk voor de ramen zag D u r a n d u s de
Profeten en de duistere leeraars der kerk, terwijl de processies eindelijk
moesten verzinnelijken het woord H e b r . XIII, 14 : „Wij hebben hier
geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende” 2).
Evenals nog heden elke Roomsch-Katholieke kerk ontleende de
Middeneeuwsche St. Maarten haar Iuister aan hare altaren. Wellicht hadden
onze vaderlandsche kerken reeds in de negende en tiende eeuw meer
dan één altaar, maar sedert de elfde en vooral sedert de veertiende en
vijftiende eeuw werden de altaren in onze groote stadskerken steeds tal-
rijker. De oorzaak hiervan was niet zoozeer de toenemende heiligenver-
eering als wel de sacra communis opinio aangaande het Misoffer 3). Voor
ons., Protestanten, is het breken van het brood en het plengen van
den wijn een teeken of symböol, maar voor den Roomsch-Katholiek
was en is het een onbloedige herhaling van het bloedig offer van
Christus op Golgotha, of, zooals de omschrijving luidt: „het H. Sacrificie
der Mis is de onbloedige offerande der Nieuwe W e t, waardoor, onder de
gedaante van brood en wijn, het lichaam en bloed van Christus aan God
wordt opgedragen voor levenden en dooden.” Als acte van satisfactie
was zij niet slechts een middel om den religieuzen zin der geloovigen te
versterken en hen te vertroosten door de reeele en onmiddellijke tegen-
woordigheid van Christus, maar het middenpunt van den ganschen eere-
dienst, ja de religie zelve. Dientengevolge waren de geloovigen er
bestendig op uit om het aantal altaren met daaraan verbonden missen te
vermeerderen en het personeel der Priesters te versterken, die als pastoor
en vikaris, d. i. plaatsbekleeder 4) , hunne dagelijksche, wekelijksche en
b V an Bo e n d a l e , a. w., blz. 394.
2) Vgl. de aangehaalde werken van A lberdingk T hijm en Sa u e r , passim.
3) Ik ontleen deze bijzonderlieden aan Mo l l , Kerkgesch. v. Nederland, I I, ,3, blz. 155 v.
b N.l. van den pastoor. Een goede verklaring van woorden en uitdrukkingen der Roomsche
kerk geeft A. W. Ste l l wagen , Roomsche woorden, 1902.