Walburg de zonden, welke ook in die streken den Christennaam ontsierden :
Heidensch bijgeloof, huwelijken in verboden graden, ontucht enz. Hoelang
zij hebben samengewerkt, is niet met zekerheid te bepalen. Toen Wynnebald
zijn einde voelde naderen, sprak hij de kloosterbroeders ernstig toe en
beval hen aan de zorg van zijn zuster aan. Hij ontsloeg hen van den
plicht der gehoorzaamheid jegens hem, niet van den plicht tot een rechten
wandel voor God. Zijne laatste woorden waren het laatste kruiswoord
van Jezus (18 Dec. 761). De h. Walburg nam nu de leiding van het
mannenklooster over en de h. Willibald bouwde een fraaie kerk op het
graf zijns broeders. Later zal Willibald nog eens naar Heidenheim gegaan zijn,
nu om Walburg te begraven, aan de zijde van Wynnebald (25 Febr. 779).
Dit is het weinige, dat wij met vermoedelijke zekerheid van de
h. Walburg weten. Echter verhinderde haar, naar het uitwendige bescheiden
werkkring de dankbare nakomelingen niet, de h. Walburg te eeren in
proza en poézie, in legende en cultus. Even_ krachtig als het geloof der
heiligen in God was, even krachtig was het geloof der vromen in den
heilige. Had een zendeling, een abt of abdis eenmaal een plaats in' de
harten, dan kwam de veneratie, soms wonderlijk snel, in steeds breeder
kringen hooger stijgend, daar zij niet het correctief van den twijfel had.
Toch achte men de legende niet gering. In weerwil van het onzekere,
dat haar uiteraard eigen is , is zij de getrouwe Spiegel - van den toestand
der menschelijke beschaving, het sprekende portret van den tijd. Legende
is de poézie _der kloosters ; er is sentiment in, er spreekt vereering uit.
Toen Walburg en hare reisgenooten naar het vasteland overstaken,
verhief zieh een storm. Het stooten van den wind, het kraken der masten,
het stampen van het schip, de aanblik van de losse touwen en gescheurde
zeilen, die, als de hären van een krankzinnige, her- en derwaarts fladderden ,
verwekten bij de onervaren zusters een onbeschrijfelijken angst. Allen
achtten zieh verloren, alleen de h. Walburg niet. Zij ging in hetgebed,
beval daarna stilte over de onstuimige wateren en ziet, de baren hoor-
den haar stem en gehoorzaamden. Hoe groot was zij in zachtmoedig-
heid! Op een avond, als de Vesper geéindigd was, bleef zij alleen in
de kloosterkerk achter om te bidden. Toen zij opstond, was het reeds
donker, waarom zij den kerkdienaar Gumerand riep om haar voor te
lichten. De monnik weigerde ; hij was boos, dat hij zoolang had moeten
wachten. De h. Walburg nam de weigering kalm op, keerde in het
donker naar haar cel terug èn begaf zieh aanstonds te bed. In den nacht
werden de zusters wakker van een schitterend licht, dat uit de cel van
Walburg kwam en ook de overige vertrekken verlichtte. Des ochtends
verhaalde de h. Walburg wat er den vorigen avond gebeurd was en
dankte God voor Zijn genadige tusschenkomst. God zelf had de belee-
diging omgezet in een eereblijk. Hoe groot was haar liefde voor lijdenden
en kranken 1 Op een avond verliet zij ongezien, op Goddelijke inspiratie,
het klooster. Hare schreden voerden haar naar het kasteel van een edelman,
wiens dochter doodelijk krank was. Zij bleef aan den ingang van het
kasteel, uit bescheidenheid niet wagende, zieh aan te melden of binnen
te gaan. De edelman, meenende dat zij een bedelaarster was, hitste zijne
honden tegen haar op. Maar de h. Walburg vreesde niet en antwoordde
op de vraag wie zij was en wat zij wilde, -dat zij gekomeri was om
geneeskundige hulp te bieden, wanneer de edelman geloofde in den grooten
geneesmeester Christus; de honden zouden Walburga geen kwaad doen;
Hij , die haar veilig naar het kasteel had geleid, zou haar ook in vrede
wederbrengen. Toen de edelman haar naam hoorde, bejegende hij haar
met den grootsten eerbied. Binnengekomen, vraagde zij toegang tot het
vertrek van het meisje,' bleet den ganschen nacht bij haar in het gebed
en den volgenden ochtend was de kranke hersteld. De dankbare ouders
boden haar rijke gesehenken aan, maar de heilige weigerde en keerde
te voet naar het klooster terug *). Mag men de overlevering gelooven
dan was haar leven een bestendig dienstbetoon en vond zij haar vreugde
in het verzachten van smart. Als een andere Samaritaan goot zij olie in
de wonde, welke de zonde en de hardheid der menschen geslagen
*) Bij deze genezende wonderen vergete men twee dingen niet. V ooreerst, dat de Angelsaksische
missionarissen personen van hoogen ran g, dus van intellectueele ontwikkeling waren; ver-
scheidene hunner waren te Rome geweest en zullen hier ook wel medische kennis verkregen
hebben. Evenals de tegenwoordige had de middeneeuwsche missie een medische zijde. Ten andere
herinnere men zieh, dat de ontwikkeling onzer vöorzaten hoogst primitief w a s , zoodat hetgeen
voor een ontwikkelde generatie volkomen natuurlijk is, voor hen de vrucht was eener boven-
natuurlijke werking. „Toen voor eenige jaren” , zegt Moll (Kerkgesch. van Nederland voor de
Hervorming, I , bis. 468), „de heer Hardeland, als afgevaardigde van het Nederlandsch Bijbel-
genootschap, zieh onder de Dajakken op Borneo vestigde, viel kort na zijn aankomst een knaap
uit een boom en brak beide armen. De ouders brachten den gekwetste naar de woning van
Hardeland, die, geen vreemdeling in de heelkunde, de armen spalkte en den knaap zoo ver-
pleegde, dat hij spoedig genas. En weldra verbreidde zieh de mare door het land, dat de blanke
man met goddelijke krachten begaafd en een wonderdoener was.” Een ander voorbeeld. De
biografen van Wilfried van York melden, dat het land der Friezen v66r Wilfrieds komst in hun
midden uiterst onvruchtbaar was en bijna onbewoonbaar vanwege „de zoutheid” van den bodem.
Nauwelijks werden de harten „door de prediking van den godsman” tot het geloof bewogen, of
„gelijk deze overvloedig werden in goede werken” , zoo werd ook het land vruchtbaar en alwat
tot het levensonderhöud der bewoners noodig wa s, vooral de vischvangst, wonderbaar vermenig-
vuldigd. De berichtgevers dachten hierbij ongetwijfeld aan miraculeuzen invloed, maar de grond
voor die opmerking valt weg bij de herinnering, dat ten tijde van koning Adgil I , aan wiens hof
Wilfried verkeerde, de eerste waterwerken hier te lande werden aangelegd, en dat Wilfried zelf
niet alleen den Heidenen het Evangelie bracht maar ook hun maatschappelijken toestand ver-
beterde, door hen het gebruik van netten te leeren en andere werkzaamheden voor visscherij en
landbpuw. Zie nog over Walburg en haar tijd mijn Art. in het Ned. Archief voor Kerkgeschicdenis,
I I I , 1 , blz. 102— 123.