Stelling meer en is misschien reeds verwijderd, evenals het kastje met den
wonderdoenden arm van den Dooper. Voorbij is de tijd dat de geloovigen
zieh in het Godshuis vereenigen om St. Maarten te eeren, hunne Ave
Maria’s te prevelen en Paternosters te teilen of om in statige processie
kerk en kerkhof al biddende voor de gestorvenen rond te gaan. Een
nieuwe geest ruischt over de doodsbeenderen, een nieuwe dag is aan-
gebroken, die der aanbidding Gods in geest en in waarheid. Het Roomsche
Godshuis is een Protestantsch bedehuis geworden. Niet meer het h. Mis-
offer, maar de prediking is het middelpunt van den cultus. In plaats van
de fraaie missalen jpt de Heilige Schrift en een doodeenvoudige psalter.
Bij de eerste Avondmaalsviering, een schotel van tin en twee opzet-
telijk voor dat doel vervaardigde bekers met het opschrift in het Latijn
„Den eersten December zag het herboren Groningen de geloovigen voor
de eerste maal naar behooren toetreden tot den h. dis chi' .). Maar die
soberheid deed geen schade aan de geestdrift der Gemeente. Telkens
kwam een groote schare uit alle kringen der burgerlj in het bedehuis
samen, een andere generatie met nieuwe overtuigingen, nieuwe geloofs-
voorstellingen, nieuwe verwachtingen. Van den kansel werden de meest
verschillende stemmen gehoord. De deftige Voetiaan of de man der „oude
Studie” met zijn droge, systematische uiteenzetting der heilswaarheid en
zij ne spitsvondige, subtiele onderscheidingen; de zwierige Coccejaan of
de man der „nieuwe Studie” met zijn Symphonie van de heilsopenbaring
in den vorm eener verbondsleer; de gemoedelijke Pietist met zijn aan-
dringen op persoonlijke bekeering en op een weldadig en werkdadig
Christendom; de nüchtere Rationalist met zijn souvereiniteit van de
rede en zijn natuurlijke verklaring van het bovennatuurlijke; de droge
Supranaturalist met zijn angstvallig conserveeren; beiden de religie
i) Medegedeeld door Joh. Martinus in zijn „Cort verhael van het Begin ende'Voortganck
der herstellinge der waren leere ende des suyveren Godtsdiensts in Groningen" achter zijn Eerste.
Pracdicatie in de Nieuwe Kercke (zie beneden, Hoofdst. III): „Boven op de rant van 't decksei
waren dese woorden ter gedachtenisse gesteken, die ick hier verbale om dat die bekers eenichsins
gesleten zijnde, voor eenige jaren door de Kerckvooghden zijn verändert, sonder dat men op die
woorden gelet heeft : Prima Decembris erat, Groninga renata ubi primum rite Sacram Coenam
vidit adire pios". — Het thans in gebruik zijnde Avondmaalszilver is zeer kostbaar. De bekers
hebben een afbeeiding van de Martini kerk en toren en dit randschrift „Calicem salutis accipiam
et nomen domini invocabo", d. i. „ Ik zal den beker des heils aannemen en den naam des Heeren
aanroepen.” Twee hebben het opschrift: „Roelef Helprichs. Hieronymus Emmen. Voogden inder-
tydt. Anno 1658." De beide anderen: „R. T . van Iddekinge, J. H. Warmolts Boekh.,
G. R. Gerlacius en S. T r ip , voogden van Martini kerk A°. 1772.” De vijf broodschotels en twee
offerbussen hebben het opschrift : „Th. van Swinderen, Tiddo F olmer, J. H . Quintus, kerkmeesteren
der Martinikerk 1840.” Sederi 15 Juni 1840 werd het Avondmaalszilver niet meer bij den koster
maar door een der kerkmeesters bewaard {Reg., Afd. I I I , n°. 34, blz. 443 ; n°. 49, blz. 323). Na
den bonw van de klnis in de Archiefkamer werd het daarheen overgebracht.
verlagendp tot een kleinzielig marchandeeren over wat meer of minder
rede of openbaring. En daarna : de Gronlngers, de modernen, de
orthodoxen van onderscheiden nuancen. ’t Is een geschiedenis van eeuwen ,
de geschiedenis van het Protestantisme.
Het Koor verloor nu zijn hooge bestemming. Het werd er stil. Een
enkele maal werd de stilte voor een wijle verbroken. Het was, toen de
kist met het stoffelijk overschot van den Bisschop Joh. Knijff van den
omgang naar het koor overgebracht werd ), en later, in September
van het jaar x 61 1 , toen de dappere verdediger van Steenwijk, Gouverneur
van het kasteel te Groningen, Johan van den Kornput, in den Z. Ooste-
lijken hoek bijgezet werd ), volgens een oud kroniekje in H.S., niet ver
van zijn befaamden tegenstander Rennenberg ), en later, als een aanzien-
lijk burger of burgeres onzer stad er ter aarde besteld werd, een Alberda,
een Gockinga, een Sighers, een Van Swinderen, een Wofdringh. Den
2 8sten Januari van het jaar 1664 schonk het Koopman- en Kramergild
aan het koor „een koperen kroon met dertig armen, onder met een
druive, wegende 827 ponden” 4), en in hetzelfde jaar de hoofdman
Emmelenkamp en zijn vrouw een koperen balustrade voor den ingang6).
De kroon hing er tot het jaar 1837 en de balustrade werd „als zonder
¡fl Zie boven, blz. 67.
2) Op .den grafzerk staan zijn wapen (een haan) en een vereerend opschrift van zijn vriend,
den commandant van het garnizoen en ouderling alhier, Peter Pappus van Tratzberg (een kasteel
in de nabijheid van Lindau, waar Peter in 1564 geboren werd). Zie over hem het Art. van
W. B. S. BOELES, Bijdr., IV ., blz. 57 v.
8) Vgl. ‘HOFSTEDE d e G r o o t , Geschiedenis der Broederenkerk te Groningen, blz. 120.
Bedoeld kroniekje handelt over het gebeurde in en bij Groningen van 1580— 1582. Mr. H. O.
F e i th heeft de aanteekeningen medegedeeld in Bijdr., V I I , blz. 68. Zij waren blijkbaar gemaakt
door een Spaanschgezinden Groninger tijdgenoot en luidden aldus. Bij 22 Juli 1581 : ,,De Stadtholder
graue George van Lalein is desen dach gestoruen des morgens een weinich na 7 uren.” Bij 30 Juli :
„Des nach tes is de graue van Lai eins licham ter eerden gebrocht to S. Meerten voert hoge
altaer onder een blawe steen.” Bij 28 Augustus : „De beganckenis van saligen stadtholder Graue
van Lalein seer stadich geholden to S. Meerten, mit de generale geestlichheit der stadt, vort
32 hulers in swart mit torsen, 32 ende 64 wapenen, dama volgen de Vriheer van Rijnswa,
darna de Ouerste Verdugo, dama de Lutenant Mepske, darna van wegen sijn ampt als Veitheer
general een Rutervane Cornette, voert een peert heel dichte bedeckt omme heen mit swart laken,
darna een Rutervane huiden, darna een geheel geharnast peert met alle verguldet toem, sadel
ende bogels, vort al sijn Adel, vnd geestliken vnd werlicke van buten ende binnen der stadt.”
Ook is in het koor begraven de vermaarde cureet van de Martini kerk, Guerh. Jarghes. Het
opschrift op zijn zerk (n°. 32) en die op de overige zerken in de Martini en A kerk zullen
geregistreerd worden in de door Jhr. Mr. J. A. Feith , Dr. G. A. Wumkes , J. V inhuizen en
mij voorgenomen beschrijving van de opschriften op de grafzerken in de stad en provincie
Groningen tot 31 December 1827, toen het begraven in de kerken ophield.
4) Vgl. F e i th , De Gildis Groning., 1838, p. 318. A c k e r S t r a t in g h , Bijdr., V I , blz. 147.
6) Reg., Afd. I I I , n°. 25, d, blz. 53,