Was er eén vacature dan maakte de Kerkeraad een drie- of viertal |
hetwelk door een Commissie aan hunne H. Ed. Mog. ter goedkeuring
werd aangeboden met „eenen zeer dierbaren zegenwensch over hunne
hoge personen, luisterijke familien en zwaarwichtige ambtsverrichtingen” 1).
Hadden Burgemeesters en Raad tegen de nominatie geen bezwaar, zooals
in den regel het geval was, dan werden de genomineerden volgens Art.
50 van de stedelijke Kerkorde uitgenoodigd, tweemalen op beroep te
preeken : des Zondags, soms over een opgegeven tekst, en in een week-
beurt over een vrije stof. Daarna werd het beroep uitgebracht2) , door al de
leden des Kerkeraads onderteekend , en , na approbatie door den Magistraat,
overgebracht door een Commissie8). Bij besluit van den 24sten December
1792 wezen Burgemeesters en Raad den te beroepen Predikant met name
aan, en toen de Kerkeraad daarop een ander beriep, werd de approbatie
geweigerd en een nieuwe nominatie gemaakt4). Ook bepaalden Burgemeesters
en Raad, dat een genomineerd Predikant niet jonger mocht zijn
dan 28, en niet ouder dan 45 jaar6), alsmede dat een Predikant,
die binnen den tijd van zeven jaar de Gemeente verliet of tot een
daer van a f te maenen, ende om sulx to wege to brengen, neenen vlyt to spaeren, sonder alle
private h ae t, nydt, vraeck, ende alle vleeschlicke affecten ende kortlick .alles to doen, dat eenen
vromen ende trouwen Kerckendienaer geboeret. Daer toe belove ende sweere ick myner Heeren
ende Overicheit eere, nutte ende vromen nae mijn beste vermögen te soecken ende to verdedigen •
ende daer hen met alle mynen vlydt arbeyden, dat die Borgerschap ende die Gemeente
(Lantluide deser Jurisdictie) in -goeden vrede ende eenicheit, under der Overicheit beschuttinge
ende bescherminge leven mögen; oock in myner beroepinge, het sy in tydt van vrede ofte oorloge,
in peste oder ander ongemacke (welcke doch die lieve Godt lange verhoede will) bestendigh to
verharren. Eindelick belove ick nae de Gesetten ende Landtsrechten in onderdanicheit ende
gehoorsaemheit te leven, ende mennighlick een goet Exempel voor te dragen. In deseh allen
my onderwerpende den Statuten ende rechten, my van die Overicheyt voorgestelt, soe veele ende
wydt, als my myn ampt toelaet ende dem onbenomen die vryheit, welcke in leeren, predicken,
straffen die ongehoorsamen besteit, wo Godt die Heere dat to doen bevolen heeft.” Het Art. is
bijna woordelijk gelijkluidend met Art. 15 van de Kerkorde voor de Ommelanden.
*) Acta Consist., V Ia , 20 December 1792; 29 April 1793.
2) Tenzij de vraag rees of een der genomineerden wel „eligibel” was. B.v. ten aanzien van
Ds. C. van Velzen, Predikant te E d e , die geantwoord h ad , dat hij niet kon komen preeken omdat
„hy verscheiden malen met de derdedaegsche koorts was bezocht.” Het Consistorie meende, dat
dit excuus gegrond was, maar of zijn Eerw. inderdaad „eligibel of niet eligibel was” , moesten
Burgemeesters en Raad beoordeelen, die in eerstgenoemden zin beslisten (Acta Consist,, I V ,
31 M e i, 18 Juni 1722). Den 2 isten Sept. 1814 werden de in die vergadering genomineerden van
het preeken op beroep vrijgesteld {Acta Consist,, VIII).
3) Bij Resol. van den i8den Januari 1721 besloten Burgemeesters en Raad, dat de mede-
deeling van een beroep aan een Predikant buiten de provincie en in het Landschap Drente
voortaan zou geschieden per brief {Acta C on s is tIV , blz. 380 v.).
4) Acta Consist. , V ia , 2 Januari 1793.
5) Acta Consist., V , 15 October 1767. De bepaling verviel vanzelf bij de invoering van het
Reglement op de Vacaturen (Art. 54), goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 23sten Nov
1826 {Acta Consist., X , blz. 300 v).
anderen kring overging, „an de praedicanten cassa sal moeten
refunderen alle die onkosten ter occasie van syne beroepinge gesup-
porteert” ). Vooral de preekbeurten waren een voorwerp van 's Raads
aanhoudende zorg. Volgens besluit van den 2 5sten November 1771 moest
de vroegpredikatie, aanvangende ten zes, ten halfacht uur geëindigd zijn ;
de voormiddagbeurten, aanvangende ten negen, mochten niet langer duren
dan tot elf uur, de namiddagbeurten, aanvangende ten half twee, niet langer
dan tot half vier2). Bij overtreding verbeurden de Predikanten een boete
van een zilveren ducaton (/$. 15) ten voordeele der armen, te innen door den
Archidiaken ,~„welk besluit” , schrijft de scriba, „ter vergadering voorgelezen
en met eerbiedig welgevallen®) in Actis geinsereert is” 4). Waren er onder
de Predikanten geschillen over tuchtzaken, dan werden de twistende broeders
ten huize van den President-Burgemeester geciteerd, die met zijne assessoren
het geschil trachtte bij te leggen6). Toen de Voetiaansche en Coccejaansche
twisten de Gemeente verdeelden, gelastte de Raad de Predikanten „tot
voorkominge van diergelijcke onlusten en tot inhoudinge van gemene
menschen hare particulière driften, als mede tot vermij dinge van buiten-
sporichheden” om geen akademische leerpunten op den kansel te brengen.
„En ingevalle eenige saecken in de Académie muchten werden geventileert,
dewelcke niet orthodox werden bevonden, moesten de respective Predicanten
sich addresseren bij de Heeren Curatofen der Académie, om daer op
nae bevindinge en gelegentheit van saecken te können en mögen worden
gedisponeert” 6). Zelfs zijn Doorl. Hoogheid de Prins.van Oranje, Stad-
houder Willem IV mengde zieh als Rector Magnificentissimus der
Groningsche Akademie een en andermaal in het geval. In een schrijven
aan Burgemeesters en Raad, d.d. Het Loo 4 October 17507), maant
hij hen aan het, om des vredes wille, daarheen te leiden, dat de
Kerkeraad vier Predikanten van de oude Studie (Voetianen) en vier van
de nieuwe Studie (Coccejanen) zou beroepen, terwijl de negende tusschen
*) Acta Consist., IV , 17 Juni 1725.
2) 0ok werden bepalingen gemaakt ten aanzien van de Avondmaals- en weekbeurten.
3) Ik cursiveer. De Bijzondere Kerkeraad trok de bepaling in den 22sten Mei 1833 {Acta
Consist. V I ( §
4) Acta Consist., V , 4 December 1771.
|| Acta Consist., IV , 28 Juni 1720.
6) Bij Resol. van den I5den Maart 1702. Ook de Staten van Stad en Lande lieten zieh in den-
zelfden geest hooren. Vgl. de Resol. van den 2isten April 1702 {Acta Consist., IV , 6 September 1702).
7) B e Stadhouder spreekt hier Burgemeesters en Raad aan als „bijzondere goede vrinden”
.en onderteekent zieh „Uw dienstwillige goede vrindt.” Vgl. Acta Consist., V , 15 October,
1 December 1750. Zie over de verhouding van den Prins tot de Groningsche Akademie, W.J. A.
JONCKBLOET, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen, 1864, blz. 120 v.