jaarlijksche diensten zouden doen. De geloovigen, die vikarieën en
altaren stichtten, „vermeerderden” , zooals onze vaderen het gaarne uit-
drukten, „den godsdienst” , en meenden een verdienstelijk werkte doen,
waaraan voor levenden en dooden tijdelijk en eeuwig loon was verbonden Ç
Van de stichting, „fundatie” , werd een oorkonde, „instrument” , opgemaakt,
inhoudende den naam van den Titularis, d. i. den heilige, aan wien het
altaar zou worden toegewij d , de benoeming van een vikaris, de opgaat
van de missen, die hij moest doen voor levenden en dooden. Ook
werden daarin de inkomsten vermeld, welke onherroepelijk aan de vikarie
verbonden werden, alsmede de personen, die het recht van voordracht
of collatie zouden hebben 2). Ofschoon de vikaris uiteraard zeer afhankelijk
was van den collator en van den pastoor, met wien hij de wedem
(pastorie)3) bewoonde, had hij in den regel zelf het beheer over de
goederen zijner beneficie4), bestaande in huizen, landerijen, vaste
renten enz. Tot die inkomsten behoorden ook de gaven, welke de
geloovigen op de feest- en heilige dagen offerden, wanneer de reliquieën
van den Titularis vertoond werden. Om de inkomsten der kerk te ver-
meerderen en de vikarie te doen bloeien, verleende de hooge geestelijk-
heid niet zelden aflaat aan hen, die de vertooning zouden bijwonen of
den eeredienst op eenigerlei wijze zouden opluisteren. Men maakte er
volstrekt geen geheim van. De geschiedenis van het St. Jans altaar zal
het ons leeren ).
Al had onze Martini niet zoovele altaren als sommige kerken in
het Zuiden des lands6) , toch moet hun aantal vrij aanzienlijk geweest
zijn. Ook de Groningsche geloovigen, gilden en geestelijke broedër-
schappen bedachten de kerken op allerlei wijzen met paramenten en
licht, met sieraden en vikarieën: de gilden, _vanwege hun bekend, ook
*) Vgl. Mo l l , a. w ., I I , 3 , blz. 157.
2) Zie over het recht van collatie van het St. Jans altaar in de St. Maartens kerk , beneden.
3) Vgl. H. O. F e i t h , Het Groninger Beklemregt, I , blz. 2: „Het woord wehem, weeme,
wedem, withum is een oud-Vriesch woord, hetwelk van wia, wija, wielsa, d. i, wijden,
heiligen, afkomt. Het beteekent een kerkhof, een geestelijken grond, een kerkengoed, een
priesterhuis enz.”
4) Zie over de opbrengst van het St. Jans altaar, beneden.
Vgl. F. C. W. K o k e r , Onderzoek naar den aard en de geschiedenis der Vicarie-goederen
in Nederland, 1857, blz. 1— 17. W. B. S. B o e le s , De geestelijke goederen in de provinole
Groningen van de vroegste tijden tot op heden, i860, bl. 21 V.
6) De St. Marie (de Buurkerk) te Utrecht, St. Bavo te Haarlem, St. Pieter te Leiden, de
Oude en Nieuwe kerk te Amsterdam e. a. hadden ieder tusschen de dertig en veertig ; Onze lieve-
Vrouwe kerk te Dordrecht, zeven-en-veertig; de parochiekerk te Breda en de St. Jans kerken te
Gouda en ’s-Hertogenbosch, ieder meer dan vijftig altaren (MOLL, Kerkgesch. van Nederland
I I , 3 , blz. 157).
sacraal, karakter'); de geloovigen, vrijwillig, uit dankbaarheid voor
een ontvangen zegen, of gedwongen, als acte van poenitentie voor
eenig vergrijp2). Zoo had het gild der Goudsmeden een altaar in de
Martini kerk3), Het statuut van het Schoenmakers- en Leerlooiersgúá
schreef voor (1373): „Een keerse to holden in sunte mertens kercke
voer onser vrouwen beelt ende des groeten heeren Crispijn ende
Crispiaen ende alle gades heijligen” 4). Dat van het Schuitvaardersgild
spreekt van (1403): „Een licht inde ere Godes ende des hilligen Biscops
Ste Nicolaus hangende in Ste Meertens kercke in aldusdaner manieren
to schepen’^ B Dat van het Brouwersgild bepaalde (1424): „Op dat
god hijr van mede ghe eert werde, soe sal elck ampt man gheuen
nu int begin een butteken °) tot ener lampe de men hanghen sal to
sunte martin voer den heijlighen Sacramente. En ene ander lamp to der
Ae voer den heilighen Sacramente. Ende voert elkes iaers een butteken
de lampen mede te holdene” 7). Dat van het HoedemakersgAA schreef
voor (1499): „Candelam in fano S. Martini habere in honorem Christi
ejusque sanctae matris Mariae, sed specialiter in honorem Apostoli
S. Jakobi” 8). Inderdaad had de: Martini kerk een altaar ook ter eere
van yakobus, want in een bul van 2 4 December 1412 ®) verleende
*) Vgl. H. O. Fe i t h , De Gildis Groninganis, 1838, p. 162 sqq. „Cuique g ild a e__
praeerat Sanctus quidam, quasi collegii Patronus, cujus festnm conviviis celebratur, et in cujus
horiorem. candelam altari, hujusmodi Sancto in Ecclesia dicato, dabant et diebüs festis ardere
eurabant so c ii' A p M . Brouwer A ncher , De Gilden, 1895 . blz. 232: „Behalve deze algemeene
feesten hadden de gilden nog eile voor zieh een jaarfeest van een volkomen godsdienstig karakter.
Het was het feest van denjsehutspatroon, want geen gild zonder heschermheilige en alta ar__
Des: morgens noodigde klokgelui de gildebroeders en zusters ten bedehüize, waar zij hun outaar
gesticht hadden, ' om deel te nemen aan de solemneele hoogmis, die aldaar tot heil der broeder-
sehap door den priester van het g ild zou worden opgedragen ”
2) Zie over schenkingen aan de Martini kerk Reg., Afd. I I , n°. 5, 4 1 , 66, 7 1 , 147 enz.
H. O. Fe it h , Register van het Archief van Groningen, passim. Dit Reg. vermeldt dl. I , op het
jaar 1464, n°. 9 en n°. 1 1 , de stichting van een altaar in de St. Maartens kerk door een weduwe,
en op het jaar 1483 , n°. 17 , de stichting van twee vikarieen in de St. Martens en Walburgs kerken!
Dat niet alleen in parochiekerken (ecclestae) maar ook in kloosterkerken, in kapellen en zelfs
in Gasthuiskerken zulke vikarieen gevestigd werden, blijkt uit een testament van 15 December
1488, waarbij de testator een altaar in het St, Geertruids gasthuis alhier, 'hetwelk hij zelf had laten
bouwen, voorzien had van een kelk, een misboek en andere Ornamenten (H. O. Fe it h , Het
Gron. Beklemregt, I I , blz. 495;)%),
3) Vgl. J. A. F e it h , Gron. Volksalm., 1895, blz. 80.
) Vgl. H. O. Fe it h , De Gildis Groninganis, p. 173. Het oprichtingsstatuut is het
laatst gedrukt, volgens een afschrift van het einde der i6de eeuw, in het Oorkondenb.,
onder n°. 613.
°) H. O. FEITH, De Gildis Groninganis, p. 220.
6) Volgens, onze tegenw. munt/o.oyVs (Fe i t h , De Gildis Groning., p. 249)1).
f l Feith , o. c . , p. 249.
8) F e it h , o. c., p. 215.
9) > Afd. I l l , n°. 2b. F e it h , Peg., I , op het jaar 1412, n°. 1.