niet gedeeld te hebben ), Bij Koninklijk Besluit van den io den September
1830 werd bedoelde uitzondering buiten werking gesteld en het Reglement
van 1820 in zijn geheel op onze Gemeente van toepassing verklaard.
Wel konden de Kerkmeesters de uit de gebouwen voortvloeiende
inkomsten en de daaraan verbonden uitgaven onder het toezicht van
Kerkvoogden blijven beheeren, maar de administratie der overige goederen
en inkomsten dier kerken, als in geheelen eigendom aan de Gemeente
behoorende, ging den i sten Januari 1831 over aan Kerkvoogden om
voortaan door den Ontvanger te worden beheerd2). Inderdaad had de
toenmalige regeling groote bezwaren. Elke kerk had een eigen administratie
met een Kerkmeester als boekhouder, zoodat er drie begrootingen waren,
welke door Kerkvoogden in ddn algemeene rekening moesteri samen-
getrokken worden. Het verleenen van drie credieten door Kerkvoogden
gaf herhaaldelijk moeilijkheden, te meer daar de financieele toestand der
kerken niet gelijk was en elk College Kerkmeesters de belangen van
zijn kerk op den voorgrond bracht. Bovendien zou de vereeniging
uiteraard voordeeliger zijn, daar dan de bouwstoffen, hulpmiddelen enz.
van de eene kerk konden gebruikt worden voor de andere. Op grond
hiervan werd besloten3) het financieel beheer der kerken op den i steir
Januari 1867 over te brengen bij den Ontvanger; Kerkmeesters te ver-
zoeken als adviseerend College Kerkvoogden bij te staan, in geval van
väcature geen opvolger te benoemen en voor de gebouwen een bezoldig-
den opzichter aan te stellen. Een nawerking van de oude regeling is, dat.
elke kerk nog altijd een Kerkmeester heeft, die met het dagdijksch toezicht
belast is. Voor de Nieuwe kerk fungeert als zoodanig de heer
K. Hoekzema, voor de A kerk Prof. F. J. van den Ham en voor de
Martini kerk, sedert Januari 1892, schrijver dezes4).
In de vergadering van Kerkvoogden van den 2 7sten Juni 1887 kwam
een brief in van ,,Opzieners en armverzorgers der. Gemeente onzes Heeren
Jesu Christi te Groningen waarin zij Kerkvoogden berichtten, „dat zij,
ziende welk een gevaar een langer verblijven onder de synodale hiejarchie
voor den welstand der Kerk opleverde, besloten hadden om, met algeheele
terzijdestelling van de Kerkorde van 1816— 1852, voor deze gemeente
weder kracht en geldigheid te verleenen aan de Kerkenorde, die, het laatst
1) Vgl. Reg. , Afd. I I I , n°. 75, blz. 116.
2) Reg., Afd. I I I , n0. 8, blz. 229; nA 75, blz. 118.
3) Op voorstel Yan den Notabel, Prof. P. Hofstede de Groot. Vgl. over het punt in zijn
geheel Reg. , Afd. I I I , n°. 54, 15 Juni 1866, 26 Jan. 1867; n°. 57, blz. 160 v.; n°. 6 1 , 15 Juni
1866; n°. 7 1 , 23 Jan. 1867; n°. 72, 7 Nov. 1864; n°. 73 , 14 Mei, 18 Juni, 9 Nov. 1866.
4) De overige Kerkvoogden zijn: Jhr. Mr. O. Q. van Swinderen, Voorzitter, A. Fongers,
K. Switters, J. Offerhaus Wzn., J. L. Hemmes en Jhr. R. A. Quintus.
in 1619 herzien, sinds meer dan twee eeuwen hier gegolden had” 1). Voorts
noodigden zij Kerkvoogden uit om te willen zorg dragen dat de goederen,
onder hun beheer, niet aan hunne bestemming onttrokken werden, maar,
vooralsnog ten dienste der Gemeente verblijven . . .” 2).
Kerkvoogden behoefden die bemerking niet. Zij zorgden, dat de
goederen gebruikt werden voor de doeleinden, waarvoor zij van oudsher
bestemd waren: het onderhoud van de Kerkelijke dienaren en de uit-
oefening van den Eeredienst. Kerkvoogden konden zieh niet vinden in
het plan van den Kerkeraad, tot het aangaan van een geldleening van
/100,000 voor den aankoop van pastorieen3) , noch in dat van Collec-
tanten, ter oprichting van een Predikants-weduwenfonds4). Maar wel waren
zij er bestendig op uit om de financieele positie der Kerkelijke dienaren
te verbeteren. Bij besluit van den 2den November 1829 werden de onder-
scheidene posten, te boek staande onder den naam van Predikantstraktement,
huishuur, klassikaal- en wijngeld der Predikanten, samengevat, met een
verhooging, tot een algemeen bedrag van /1200.— 5), d.i. met het Rijks-
traktement ^276.65 , in een summa f 1476.65. Dertigjaar later, in 1859,
bedroeg het traktement f i 801.— B), thans, mede ten gevolge van den op
den i sten Januari 1879 ingevoerden Hoofdelijken Omslag7), f i6 o o .— ,
waarin begrepen is een bedrag van f 100.— als persoonlijke toelage. In het
jaar 1854 ontvingen Heeren Predikanten ieder een som van f 50.— , voor
de aanschaffing van toga en baret8), terwijl bij besluit van den 3den
November 1862 het tarief der z.g. verhuiskosten aldus vastgesteld werd:
Voor een Predikant in de provincie Groningen / 2 5 0 .— , in de provincien
Friesland en Drente f 300.— , in de overige provincien f 400.— 9). Boven-
*) Dat Groningen een eigen Kerkorde had, is ons boven gebleken: vgl. boven, blz. 129 v.
2) Reg., Afd. I I I , n°. 90, blz. 310.
3) Reg., Afd. I I I , n°. 69, 11 Maart, 8 April, 8 Juli 1861. Acta Consist. , X I I IC 12 Juni 1861.
4) Reg., Afd. I I I , n°. 69, 13 Mei 1861.
5) Reg., Afd. I I I , n°. 47, 2 Nov. 1829. In 1825 was o. a. voor wijngeld uitgetrokken
f 14.40, voor classikaalgeld f 24.— , voor huishuur f 150,— (n°. 44, 12 Juni 1826).
6) Reg., Afd. I I I , n°. 66, 24 Oct. 1859.
9 Het denkbeeid werd het eerst ter sprake gebracht in de vergadering van Kerkvoogden
en Notabelen van 23 Jan. 1860 door den Notabel, Prof. P. H o fs te d e d e G r o o t (¿Reg., Afd. III,
n t 66), maar door de rapporteerende Commissie afgewezen o. a. omdat niet een van de negen
Heeren Predikanten zieh meer hield aan de vroeger vaststaande leer en belijdenis en dat men
op de zienswijze van velen dienaangaande geen acht s la at; 00k hadden verreweg de meesten een
ruimere zienswijze, en waren er zelfs onder hen. die niet meer hechtten aan een bepaald kerkgenootschap.
Vgl'. Afd. I I I , n t 66, 14 Mei 1860; n°. 83, 9 Dec. 1872; n t 88, 29 Oct. 1S77
14 Oct. 1878.
8) Reg., Afd. I I I , n t 60, 28 Dec. 185a.
9) Reg., Afd. I I I , n t 69, n Febr., 8 April 1S61, n t 70, 19 Mei; 3 Nov. 1862; 9 Febr.
1863. Daar de Kerkeraad weigerde tot de uitvoering van dit besluit mede te werken, omdat het
tarief te laag wa s, geschiedt de mededeeling er van aan den beroepen Predikant door Kerkvoog-
den, als het beroep uitgebrächt is.