eigen bezittingen en fondsen *). Zij werden beheercL.door „Vogheden” 2)j
die ook wel in vereeniging met die van de St. Mäartens kerk optraden, maar
toch een zelfstandige corporatie vormden3). Zij werden ongeveer 1425
door de stedelijke Regeering benoemd, evenals die van de St. Maärten en
en van de A kerk4). Echter was de herkomst van dit benoemingsrecht
verschillend. Bij de St. Maarten en de A trad het Stedelijk Bestuur op als
vertegenwoordiger der gemeente, maar bij de St. Walburg was het
anders. Onder de rechten, welke de Bisschop van Utrecht langzamerhand
aan de stad verloor, zal ook dat van de benoeming van Voogden van de
St. Walburg geweest zijn, zoodat de Magistraat hierbij optrad als rechts-
opvolger van den Bisschop. Toen de kerk bouwvallig geworden was en
in het begin van de 1 7de eeuw gesloopt werd, werden hare goederen
met die van de St. Maarten vereenigd, wier Voogden met de administratie
belast werden6), en die nog geruimen tijd daarna „Voogden van de
Martini en St. Walburgs kerken'’ heetten6).
b Vgl. Reg., Afd. I I , n°. 34, 74, 75, 77, 109, 120, 185, 206, 214, 225 , 228, 243, 251,
286, 289, 309, alsmede de HSS., boven genoemd.
2) Kerkvoogden, Lat. advocati ecclesiae, komen in de oud-Friesche wetboeken voor onder
den naam van „tsiurkfogeden” , waarbij het woord „vogid” een verbastering zal zijn van advocatus.
Vgl. Boe l e s , a. w., blz. 17. Mo l l , a. w ., I I , 1 , blz. 388.
3) Vgl. Reg. , Afd. II, n°. 74, 75, 77 , 109, 120, 185, 206, 214, 225, 243, 251, 286,
289, 309 enz.
4) Vgl. Verhandd. P. E. /. P., dl. V , Stadboek van Groningen van het jaar 1425, 1 , 9 ,
over het verkiezen van Voogden: „Die nye borghermeste sullen kesen eer sunte peters daghe vier
voghede to sunte merten vier to sunte walburghe vier to onser vrouwen kerken to der A en vier
ten hilighen gheeste en twe voghede int gasthuis en late se sweren” . Hun ambt was een
wereldlijk ambt. Zij stonden onder toezicht van het wereldlijk gezag, waaraan zij rekenplichtig
waren, terwijl de Deken van Drente, als vertegenwoordiger van den Bisschop, het oppertöezicht
uitoefende en op den Zeend, waar met de Priesters en kosters, ook de Kerkvoogden moesten
verschijnen, een onderzoek instelde naar den toestand der kerkelijke goederen, hun beheer en
gebruik (B o e le s , a. w., blz. 19). Kerkvoogden beheerden, zeker wel in overleg met denpastoor,
de kerkekas of „kerkfabriek” (fabrica ecclesiae), d. i. het vermögen, hetwelk tot bestrijding der
kosten van den eeredienst en voor het onderhoud der kerkgebouwen bestemd was, en moesten
zorg dragen dat de k e rk , weem en school in behoorlijken toestand waren. — De „timmervoogden” ,
van wie in enkele brieven sprake is {Reg. , Afd. I I , n°. 316, 326, 337)^ waren belast met het
dagelijksch toezicht op de kerk en gebouwen.
°) Vgl. Raadsbesl. v. 11 Juli 1614. Zie ook die van 25 Febr. 1622 en 18 Febr. 1661 {Gron.
Volksalm. , 1843 , blz. 49).
®) Betreffende de St. Walburgs kerk zelve, nog het volgende: Evenals de St. Maarten had zij
o. a. een h. kruisaltaar, dat, naar het schijnt, door afzonderlijke Voogden beheerd. werd (Vgl.
Reg. , Afd. I I I , I , n°. 51. F e i t h , Het Gron. Beklemregt, I I , blz. 496. BOELES, a. w., bl. 24),
alsmede een St. Jans schotel {Gron. Volksalm., 1844, blz. 191). Vermoedelijk had zij ook een
weem {Gron. Volksalm. , 1845, blz. 68*)), stellig een kosterij (zie boven en Reg. Afd. I , n°. 4),
dus een koster, en een onderkoster ( F e i th , Reg. , I I , op het jaar 1556, n°. 5), alsmede
een „toerenwachter” {Reg. , Afd. I , n°. 3). Dat de kerk.een orgel had, volgt uit de vermelding
van den „orgalysth” of „organisth” in Reg. , Afd. I , n°. 3. Voorts vinden wij onder „de
Offijtiante lasteun der kercke Wolburgius anno 1609” {Reg., Afd. I , n°. 3) de bezoldiging van
den „organisth” , van den „klockspoeler” , van den „koester ter A , ” en van den „klockspoeler van
Dra.” Ook de rekening van 1636 {Reg., Afd. I , n°. 4), dus toen de fondsen reeds officieel met
Vooral tegen het einde der Middeneeuwen nam de St. Maartens kerk
in onze stad een supérieure positie in. Tôt het jaar 1246, toen de A kapel
een parochiekerk werd, was zij de eenige kerk van dien aard. Het
St. Maartens kerspel omvatte het grootste, meest Oostelijk gedeelte
onzer stad, terwijl het Westelijk gedeelte tôt de parochie van O. L. Vrôuwe
ter Ae behoorde. Misschien liep de scheidingslijn ten Noorden van de tegen-
woordige Vischmarkt, door de Kijk-in-’t-Jatstraat en de Stoeldraaiers-
straat. In de St. Maartens parochie waren de volgende kerken : die van
het Minderbroederskloosterl), van het Jacobijnerklooster1), van hetFrater-
huis ), ' van het Geestelijk maagdenklooster of Clarissenconvent4) , van het
die der Martini vereenigd waren, heeft posten van de beambten in beide andere kerken, b.v. van
den „schoelmester en vbersanger” , den „orgelist” , den „klockspoelder” , den koster en „mede-
koster” en „kerckwaerder” van St. Meerten , van den „orgelist” en koster ter A. Ook zij hier
vermeld, dat, blijkens dezelfde rekening „David de la Haye frantsche predicant de behuisinge
gelegen aldernaest ten westen an sijn Genadenhoff huirvrij bewoont na luidt Apostille van de Ed.
Moog. H.H. Borgern, unde Raadt A°. 1624” . Bij het optreden van Johannes Knijff als Bisschop,
3, October 1568, werd de St. Maarten kathedraal en de St. Walburg als parochiekerk in gebruik
genomen, nadat de wapenen verwijderd waren, die men eenigen tijd te voren aan de burgers
ontnomen en daar opgeborgen had (F e i th , Reg. , I I , op het jaar 1568, n°. 25). Bij den religie-
vrede van 29 Juni 1579 kregen de Gereformeerden de Broederenkerk en de St. Walburg, en
werd den volgenden dag door Joh. Mylius van Appingedam „de erste praedicatie in St. Wolbrichs
kerke gedaen.” Na het verraad van Rennenberg (3 Maart 1580) werd ook de St. Walburg aan
de R. Katholieken toegewezen, totdat zij bij de -Reductie van Groningen tot de Unie van Utrecht
(24 Juli 1594) weder aan de Gereformeerden kwam, ofschoon er, vanwege haar bouwvalligheid,
geen dienst in werd gedaan. In 1616 was de toren zoo bouwvallig geworden „dat deselve mit
sekerheijt ende fundament niet weder gerepareert kan werden” en werd daarom „tot vermidinge
van; widere inconvenienten schade ende pericul” afgebroken. E lf jaar later trof dit lot ook de
kerk. Bij „Resolutie van Saturni den 3en Martij 1627 is geresolveert, dat dadelicken end op
't spoedigste de rest van St. Wolbricks kercke wech gebrocken ende geamoveert, ende dat het
sement voor eerst in de gewelffte kelder under de sacristije hergelecht ende bewaert soll werden
tot naerder ordre.” Een deel der opbrengst van de afbraàk alsmede van het lood was reeds
afgëstaan aan Kerkvoogden van de A kerk tot reparatie van den toren {Reg., Afd. I I I , n°. 11
bl. 17 v.; n°. 25 , d., bl. 60). Over den verloren geganen steen met een afbeelding van de St. Walburgs
kerk, dien de stedelijke Magistraat ongeveer 1664 liet vervaardigen, zie men Gron. Volksalm.,
^ 4 3 , blz. 54; Diest L orgion , a. w., I , blz. 60, en over de raadsbesluiten betreffende de
slooping der kerk, Gron. Volksalm., 1893, blz. 171 v. Zie verder H. H. Br u ch e r u s , Gedenk-
boek van Stad en Lande, 1792 > blz. 248 v. Geschiedenis van de opkomst der Kcrkhervoi'fning in
de 'prov. Groningen 1821, blz. i£0 v. Tegenwoordige Staat van Staden Lande, I , 1793, blz. 365 v.
Gedenkboek der Rcductie van Groningen in 15Q4, door P. J. Blo k , J. A. F e i t h , S. Gr a tam a ,
J. Reitsma , C. H. van Rhijm, C. P. L. Ru t g e r s , S. D. van V e e n , J. t e Win k e l , 1894,
blz. 137— 206.
9 Het stichtingsjaar van het klooster. is onbekend. Thans Staat hier de R. katholieke
St. Martinus kerk. Vgl. P. H o f s t e d e d e G r o o t , a. w., 1832.
2) Het klooster werd waarschijnlijk gestiebt in 1308. Vgl. Archief van het Aartsbisdom
Utrecht, X X X I I , blz. 1 v. Ter plaatse dier kerk staan nu particulière huizen.
?) Het Fraterhuis werd gesticht in 1457 : vgl. Gron. Volksalm., 1838, blz. 40 v.
4) Het stichtingsjaar van het klooster is onbekend. Thans voor een gedeelte het Roode- of
Burger weeshuis. Vgl. Gron. Volksalm., 1843, blz. 83.
C. H. VAN RHIJN, Temftla Groningana. 4