De archidiaken, niet wetende hetgeen geschied was en dat de Bisschop
zichzelven bedoelde, zeide dat de arme reeds vertrokken was. Martinas
beval hem kort en bondig terstond een tuniek te brengen, waarop de
man in booze stemming, naar een winkel ging, voor een klemighei
een siecht kleed kocht, en het den Prelaat voor de voeten wierp , zeggende:
Ziedaar het kleed, maar de arme is er niet.” Martinus gebood hem het
kabinet te verlaten, trok met veel moeite het nauwe, grove gewaad aan ,
wierp er zijn priesterlijk kleed over, naderde het altaar, en terwyl hij
dit zegende, zagen eenigen boven zijn hoofd een lichtenden gloed , als
weleer boven de hoofden der Apostelen op het eerste Pinksterfeest. Het
conflict met den clerus bereikte zijn hoogte naar aanleidmg van de be-
sluiten van de synode te Trier, toen Martinus met al de wärmte van
zijn menschlievend hart pleitte voor het leven van ter dood veroordeelde
ketters. Zoo was zijn gansche leven een bestendige openbanng van goed-
heid en macht. Martinus beschikte over vuur en water, wind en hagel, ■
ziekte en dood, mensch en dier. Hij behoefde niet te vreezen voor wilde
dieren. Staande met zijne leerlingen aan den oever van de Loire, kwam
een slang op hem af; in den naam des Heeren beval hij ze om te keeren
en de slang gehoorzaamde. Toen zijne leerlingen zieh hierover verwendenden,
zuchtte de heilige, zeggende: „De slangen hooren mfj en de
menschen hooren mij niet.” Reigers; die jacht maakten op nviervisch,
verspreidden zieh op zijn bevel over berg en woud. Een haas redde
hij van den dood door de jachthonden te gebieden, de-vervolgmg te
staken. Het vuur verzengde hem niet. Op het noemen van zijn naam
bedaarde de stormwind; na zijn gebed hield de hagel op, welke jaar lj
de landgoederen van Auspicius teisterde, om, opmerkelijk:, terug te
keeren in het sterfjaar van Martinus. Zijne wonderen waren altyd wel-
daden. Te Trier riep een vader de hulp in voor zijn dochter, die stom
en lam was. Overeenkomstig zijn gewoonte wierp Martinus zieh op den
grond, ging in het gebed, zegende de olie, deed eenige druppels m den
mond van het meisje en terstond werd haar tong los en keerde haar
spraakvermogen terug. Bij de poort te Parijs omarmde hij een melaatsche,
zegende hem- en de man werd gezond. Paulinus had een oogziekte; Martmus
raakte met een penseeltje het oog aan en het gezicht keerde terug. Het-
zelfde effect had de aanraking van voorwerpen van Martmus, b.v. van de
kwasten van zijn mantel, van zijn gewaad, zelfs van een brief van zyn hand.
Eigenlijk leefde onze heilige in een hoogere wereld. Martinus was visionair.
Het bovennatuurlijke was voor hem geen abstractie, dat buiten-zijn zieleleven
omging ’ de hoogere wereld geen vreemde, noch een wereld van verre.
Zijne beste vrienden waren de Engelen, die hem meermalen bezochten.
Met Paulus en Petrus, Agnes, Thekla en Maria ging hij om als de man
met zijn vriend. Even gemoedelijk verkeerde hi||;met de booze geesten.
Eigenlijk was zijn leven, evenals dat der Oostersche monniken, een aan-
houdende strijd met den duivel. De Satan verscheen hem in de gedaante
van Heidensche goden, vooral van Merkurius, en zelfs ook onder het
masker van Christus, in purperen glans, met al de uiterlijke teekenen
van een wereldlijk vorst. Maar Martinus herkende hem; de heilige wonden
ontbraken. Ook in zijn sterven liet de duivel hem niet los. Wij ontmoeten
Martinus het laatst te Candes, om een geschil tusschen geestelijken te
vereffenen. Hier werd hij krank en kondigde zijne leerlingen aan, dat hij
ging sterven, want evenals de meeste heiligen wist hij het uur van zijn
dood. Maar toen kwam er groote droefheid over allen. ,,Waarom, Vader,
verlaat gij ons ? Aan wien zult gij ons verlatenen overgeven ? Roofzuchtige
wolven zullen uwe kudde aanvallen. En wie ,zal ons voor hun roofzucht
beschermen, wanneer de herder geslagen is ?” . . . . . Toen richtte
Martinus zieh met bewogen stem tot den Heer zeggende o. a . : „Heer,
indien ik nog waardig ben voor Uw volk, ik wijs den arbeid niet af;
Uw wil geschiede.” Zijne leerlingen wilden hem op zijde leggen en wat
stroo onder het lichaam brengen, maar hij weigerde het.. „Het voegde
een Christen in asch te sterven, met de oogen naar den hemel gericht.”
Hierop had hij nog een strijd met den duivel, „Wat doet gij hier? Gij
hebt aan mij niets; Abrahams schoot neemt mij op.” Met deze woorden
ontsliep hij. Zijn aangezicht schitterde als dat van een Engel; zijne leden
schenen wit als sneeuw (400).
Ziedaar het beeid van den Patroon onzer kerk:, zooals het door
zijn hartstochtelijken vereerder Sulpicius Severus geteekend is. Men zou
alleen kunnen vragen, hoe de Bisschop van Tours in Frankrijk de Patroon
ook van onze Groningsche hoofdkerk geworden is. Het antwoord geeft
de geschiedenis van de Martinus’ vereering. Zij leert ons, hoe algemeen
de heilige vooral in Westelijk-Europa vereerd werd. Eigenlijk ging zijn.
verheffing gepaard met de vestiging en uitbreiding van de Christelijke
d. i. toen de Roomsch-Katholieke kerk. Waar Christus gepredikt werd,
werd ook zijn naam genoemd; in elken nieuwen belijder van Jezus Christus
vond ook Martinus een nieuwen vereerder. Wie geloofde in Jezus Christus,
geloofde ook in hem. De kapel, later een majestueuse basiliek, op
zijn graf, waarheen den 4den Juli 473 zijn sarcophaag overgebracht
werd; St. Maartens translatie of St. Maerten in den somer — trok
duizenden bedevaartgangers uit Italie, Spanje en alle deelen van Gallie,
ook om er genezing te zoeken van allerlei kwalen. De kathedraal te