belegging te vinden, maar afdoende is het bezwaar niet, want ook thans
worden de sommen in beide fondsen beschikbaar in edne som belegd,
met vermelding van het bedrag dat de verschillende fondsen daartoe geven.
Blijken dus de administratieve voordeelen — indien zij bestaan -
gering; er zijn naar onze meening tegen de vermenging. der fondsen
gegronde bedenkingen in te br.engen. Wij willen niet te veel gehecht
hebben aan de bepalingen, die van 1823 af het afzonderlijk beheer
hebben voorgeschreven; men kan aannemen dat die in 1869 zijn ver-
vallen ), al behoort men o. i. niet te vergeten, dat de daarin voor-
komende bepalingen het uitvloeisel zijn eener schikking tusschen Kerk-
voogden, Kerkeraad en Collectanten betreffende een onderwerp, waarover
destijds verschil was gerezen en welke, voor zoover zij niet de bevoegdheid
der verschillende kerkelijke Collegien raken (welke laatste door reglementaire
bepalingen worden geregeld), in stand kunnen worden gehouden.
Het kan o. i. uit dien hoofde de vraag zijn, of het niet wenschelijk
is , het bestaande voorschrift als regel van administratie te behouden. Nu
bleek uit de geschiedenis der zaak dat en door den Kerkeraad en door
de Collectanten steeds prijs gesteld is op het afzonderlijke beheer en die
voorkeur is -te verklären uit de vroegere relatie van den Kerkeraad tot
dit fonds en de diensten, die de Collectanten vrijwillig en belangeloos
aan het fonds bewijzen. Reeds dit zou, meenen wij , een reden moeten
zijn om niet tot een amalgama te besluiten. Maar ons hoofdbezwaar ligt
elders. Ons gevoelen is, dat de goederen, welke in de rekening der Gemeente
voorkomen, samengevloeid uit die der kerken en het Kantoor der
Predikantengoederen, aan de Ned. Hervormde Gemeente van Groningen
in eigendom toebehooren; deze is eenig en uitsluitend eigenares. Daaren-
tegen is het Fonds van Eeredienst een stichting door den Kerkeraad in
het leven geroepen, met de bestemming om te voorzien in de uitgaven
van den openbaren eeredienst en het onderhoud van het Hervormd Kerk-
genootschap, die dus wel ten behoeve van de Hervormde Gemeente
bestaat, maar wier goederen niet aan deze, maar aan het fonds toebehooren.
De stichting zelve is eigenares en heeft dan ook als zoodanig legaten
ontvangen.
Men geeft de goederen een anderen eigenaar als men het fonds
opheffende, ze amalgameert met die van de Gemeente. Daartoe zijn o. i.
de beheerders ook met autorisatie van het Provinciaal College niet bevoegd.
Daar komt nog bij, dat het londs niet geheel dezelfde bestemming
heeft als de overige kerkelijke fondsen.
Tengevolge van het Algemeen Reglement oft het Beheer van den 5den Oct. 1870, Art. 9.
B.v. heeft in 1812 stellig niemand er aan gedacht om uit dit fonds
ooit mede te beköstigen het onderhoud der kerkgebouwen, dat uit de
fondsen der resp. kerken betaald werd, evenmin de kosten der administratie
van de overige kerkelijke' goederen. Wat dit punt betreft, verdient het
zeer de aandacht, dat de afzonderlijke administratie van de goederen der
Gemeente en van het fonds in 1823 door de kerkelijke Besturen bepaald
werd juist ten einde het fonds uitsluitend bestemd zou blijven voor het
doel, dat men bij de oprichting voor oogen had.
Door het amalgama der fondsen zou men dus 'de bestemming van
het fonds van Eeredienst niet geheel in het 00g houden.
De slotsom van het bovenstaande is dus dat de Kerkvoogden
meenen te moeten ontraden aan het aanbevolen denkbeeid om de goederen,
aan de Gemeente en het fonds toebehoorende, te amalgameeren, gevolg
te geven.”
Op grond van dit rapport1) werd in dezelfde vergadering van den
i8den Octöber 1880 besloten de begrooting en de rekening op den be-
staanden voet te doen blijven, met welk besluit de vergadering van
Kerkvoogden en Notabelen van den io den November d.a.v. zieh heeft
vereenigd2), En toen den 3den Januari 1908 andermaal de wenschelijkheid
van de vereeniging van beide fondsen besproken werd, namen Kerkvoogden
in hun vergadering van den 2Östen November d.a.v., mede
op grond van een daarover uitgebracht rapport van den toenmaligen
Secretaris, schrijver dezes, hetzelfde besluit3). .
In het jaar 1.866 werd het toezicht op het Beheer opnieuw ge-
organiseerd. Ook nu ging het daartoe strekkend Koninklijk Besluit buiten
de Kerk om. Terwijl de wetgevende macht in Bestuurszaken bij de
Synode berustte, werd die macht ten aanzien van het beheer uitgeoefend
door den Koning. Wel had de Koning, volgens de aangenomen juris-
prudentie, daartoe geen grondwettig recht, maar toch moeten zijne ver-
ordeningen als verbindend beschouwd worden, daar de Kerk berustte in
het gezag, hetwelk de Koning zieh toegekend had.
Den 9den Februari 1866 verscheen het veelbesproken Besluit van
Koning Willem III, waarbij de Staat het beheer der Kerkelijke goederen
■9 Onderteekend door P. J. van Swinderen, Voorzittcr, en H. C. Rosenboom, Secretaris van
het college Kerkvoogden.
■ 2) De aanteekening van Mr. Boeles (a. w ., biz. 169) is dus niet geheel juist. Het Fonds
voor den Eeredienst werd niet vereeenigd met dat der Predikantengoederen.
8) Vgl. 4 April, 3 Sept., 26 Nov. 1908.