veranderingen onderging, blijkt uit de vermelding van de jaren 1653 x),
1678 en 1787 boven den Zuidelijken, van het jaar 1808 boven den
Noord-Oostelijken ingang tot het koor; van het jaar 1711 boven den
Noordelijken en Zuidelijken ingang bij den toren, en van het jaar 1603
m de kerk boven de deuren, welke het schip van het koor scheiden.
In den Franschen tijd werd de kerk evenals de Martini voor militaire
doeleinden gerequireerd. In 1798 exerceerde er de schutterij2). In 1811
en 1813 requireerde de Maire de kerk tot magazijn voor hooi en levens-
middelen voor de garnizoenen te Delfzijl en Coeverden, tengevolge waar-
van de dienst moest stilstaan 3). In 1795 maakten de officieren van het
garnizoen „de kussens en boeken van hun bank bij publieke vendu te
gelde en verdeelden onderling de opbrengst” 4). Van het z.g. A kerkhoj
werd in 1863 een gedeelte tegen vergoeding aan de Burgerlijke gemeente
afgestaan tot vergrooting van het beursgebouw, onder beding, dat het
terrein zonder eenige vergoeding tot de Gemeente zou terugkeeren,
wanneer het gebouw die bestemming niet verkreeg of verloor ®). Het
Noordelijk gedeelte werd bij overeenkomst van 23 April 1900 voor vijf
jaren in beheer en onderhoud aan de Burgerlijke gemeente overgedragen,
op de wijze van het Martini kerkhof6).
) Volgens Raadsbesluit van 16 Juli 1653 werd goedgevonden „dar ter zuitwesten van
A -k e rck e .. . . een deurgangh voor bruidegoms en de bruiden op ’t choor gemaeckt sal worden,
ter dispositie van gemelte kerckvoechden ende tot meeste mesnage van de kercke” (Pe t e r s ,
Oud- Groningen, biz. 86).
2) Reg., Afd. I l l , n°. 7 , biz. 64.
•) Keg. , Afd. I l l , n°. 32, biz. 219 v.; n°. 33 , biz. 17 v. Acta Consist. , V I II , 1810— 1813, paisim.
4) Keg. , Afd; I I I , n°.. S , biz. 107.
5) Keg., Afd. I l l , n°. 57, biz. 120 v.; n°. 70, biz. 266 v.
6) Keg., Afd. I l l , n»: 93, biz. 1 13, 145 v.
HOOFDSTUK III
DE NIEUWE KERK.
De Nieuwe of Noorder kerk is, zooals reeds de naam aanduidt,
de jongste van de drie kerkgebouwen der Nederd. Hervormde Gemeente.
. Bij de uitbreiding der stad en den aanwas der bevolking in de eerste
helft der 1 7de eeuw openbaarde zieh 00k in het Noordelijk gedeelte de
behoefte aan een kerk. De voorbereidende maatregelen werden genomen
in een raadsvergadering van 25 Februari 1654, dus ruim een halve eeuw
na de vestiging van de Gereformeerde religie. Men kan zeggen: betrek-
kelijk laat, maar wanneer de Regeering het plan vroeger had opgevat,
zou er stellig niet zulk een fraai, monumentaal kerkgebouw zijn verrezen.
„Onze XVIIde eeuwsche voorouders” , zegt P e t e r s ' ) , ' „hadden te veel
kunstgevoel en smaak en stelden destijds aan hunne woningen, meubels
en sieraden te hooge eischen, dan dat zij zieh in die leege, van alles
ontdane kerkgebouwen konden thuis voelen, te minder daar die kerken
weinig geschikt waren voor hun eeredienst. Van lieverlede werden de
kerken weer gemeubeld, min of meer versierd en verfraaid. Het spreek-
gestoelte verkrijgt een meer gepasten, kunstvollen vorm; het orgel keert
terug, versierd met een David met zijn harp, of met bazuinende engelen
of musiceerende kindergroepen; de lichtkronen ontvangen een speiend sier-
lijken vorm, de ramen weder geschilderd glas, de doopstoel een smaakvolle
omsluiting, en, terwijl de Roomsch Katholieke kerk slechts een speciaal
gestoelte, het Priestergestoelte, had, komen er nu verschillende Heeren-
en_ Overheidsgestoelten en keert het verschil in maatschappelijken rang
en stand in de kerk terug. Op stoven en kussens, op banken en gestoelten,
op glasramen en grafzerken, tot zelfs op het nachtmaals-zilver en op het
zilveren of gouden beslag der kerkboeken — overal vindt men familie-
wapens. De geloofs-symbolen van voorheen zijn vervangen door familie-
en doods-symbolen” . De voorliefde voor het sobere, hetwelk den eersten
A) Oud-Groningen, blz. 102.